Google Analytics

zaterdag 6 december 2014

Zitting (4)


Alle begin is moeilijk.

De zitting vindt ver weg plaats, bijna vier uur in de trein. Het is pas mijn vierde zitting, dus enige druk ligt er wel op, bij mij. Patiënt heeft zich voorbereid door in driedelig pak te komen, met stropdas, en heeft een zichtbaar prijzige Samsonite-koffer meegenomen. De Rechtbank (en de officier, advocaat, griffier en ik) moet even wachten tot hij een grote hoeveelheid papier gerangschikt heeft op zijn tafel. Het duurt even, maar dan ligt er ook wat. Zeker vier stapels van tussen de tien en dertig centimeter ligt nu uitgestald. Wanneer hij uitgesorteerd lijkt te zijn vraagt de Rechtbank vriendelijk of we kunnen beginnen en zie, hij geeft met een kort hoofdknikje toestemming. Op hun beginvraag, hoe hij vindt dat het gaat, pakt hij uit de meest linkse stapel een uit dertig bladzijden bestaand, tweezijdig handgeschreven document, bijeengehouden met een fraai hechtertje, schraapt zijn keel en zegt dat hij dit gaat uitleggen. Hij begint op bladzijde één met een uitvoerige begroeting van alle aanwezigen en dankt hun vast zeer voor hun aandacht.
De Rechtbank is niet van gisteren en grijpt snel in - ze heeft nog meer te doen deze week en begrijpt dat het voorlezen een kwestie van vele uren gaat worden. Hij mag de vele handbeschreven blaadjes overhandigen aan de Rechtbank, "dan lezen wij die later wel". Verstoord overhandigt patiënt zijn huiswerk aan de bode, die het aan de Rechtbank geeft.
De vervolgvraag van de Rechtbank is of hij bekend is met mij, de getuige-deskundige en tevens zijn hoofdbehandelaar. De vraag lijkt mij wat overbodig, maar heeft wél effect: hij draait traag het hoofd om, kijkt mij enige tijd aan, zucht diep, zeer diep, kijkt de Rechtbank aan en zegt "ja". Het is slechts één woord, dat 'ja', maar er spreekt een dermate diepe vertwijfeling in door dat de Rechtbank het niet kan laten te informeren naar de aard van de relatie, zoals hij en ik die hebben.
Daar wil hij het liever niet over hebben, zegt hij tegen de rechters, dat is een zorgelijk verhaal maar het is niet aan hem om zich daar over te uiten, hier. Nieuwsgieriger kun je een mens niet maken, op deze wijze, en de Rechtbank gaat er eens voor zitten - ze willen het wél weten.
Hij schetst, met zachtmoedige stem, omstandig en met veel uitwijdingen het verhaal van een man die niet zo goed mee kan in de kliniek, waar iedereen wat last van heeft, een brokkenmaker die om die reden de verlengingszittingen ver weg mag doen. Het is een triest verhaal, maar op deze wijze hebben ze het minste last van hem.
Die hem, dat ben ik dus.
De rechters kijken mij nu getroffen aan, de advocaat grinnikt, de officier kijkt verstoord omhoog en ik zie ze denken: dat hebben wij weer. Zo'n rechtbank op het hoekje van Nederland weet heus wel dat ze ver weg liggen, maar déze behandeling hadden ze niet verwacht.
Ik ook niet trouwens. Het ontbreekt mij zelden aan woorden maar hier slaat de paniek toch wat toe. Ik was gekomen met de idee dat we het over patiënt zouden hebben, maar hier sta ík plotseling voor, in een uiterst oncomfortabele positie en zo ruim op achterstand dat mij juist nu niets te binnen wil schieten om mijn gezicht te redden.
Om die reden glimlach ik vriendelijk naar de Rechtbank hetgeen, gezien de omstandigheden, wel het domste is wat je kunt doen. Ze lijken het uit te leggen als een bevestiging van het zojuist gezegde.
Na een stilte die mij iets te lang duurt en waarin allen mij lijken aan te kijken herneemt de Rechtbank zich. Ze hebben meer vragen aan patiënt en omdat hij een man van veel woorden is heb ik even de tijd om de schade op te maken.
Datgene wat hier gebeurde heb ik keurig beschreven in het advies zoals de Rechtbank dat gekregen heeft. Patiënt vernedert, devalueert, krenkt anderen en doet dat op een toon en met een welsprekendheid waardoor de aangesprokene onthand achterblijft. Het is zijn natuur, hij doet het altijd en overal en het maakt het moeilijk om tot een gesprek met hem te komen. Het valt ons niet mee om hem hierin wat bij te schaven, hij kan niet anders. Zo is zijn delict ook tot stand gekomen: zijn slachtoffer pikte de vernederingen niet, protesteerde - en liet daar het leven bij.
Het begin van mijn rehabilitatie begint zich te vormen, in mijn hoofd.
Maar mijn redding komt uit onverwachte hoek.
In de beantwoording van de vragen van de rechters heeft patiënt inmiddels onze gehele kliniek afgebrand - ik ben toch niet de enige die niet deugt. De advocaat vermaakt zich kostelijk met het verhaal van patiënt en zit regelmatig te grinniken. Dat begint de Rechtbank te irriteren, en patiënt ook, hij heeft al twee keer verstoord achterom gekeken, naar zijn advocaat.
Uiteindelijk vraagt de oudste rechter of hij overlegd heeft met zijn advocaat, of het tot een plan is gekomen van hoe verder. Patiënt kijkt achterom naar zijn advocaat, draait zich terug naar de Rechtbank en zegt 'nee'. Na een korte pauze voegt hij toe "niet met hem", waarbij hij achteloos naar zijn advocaat wijst. "Het is een kantoorgenoot", voegt hij toe. Het woord 'kantoorgenoot' wordt uitgesproken als heeft hij het over een insekt. De glimlach van de advocaat is nu lelijk vastgevroren op zijn gelaat en het gegrinnik is gestopt. Het blijkt dat patiënt zich, voor juridische bijstand, had gewend tot een zeer bekend advocaat en had gemeend dat deze ook zelf kwam. Dat blijkt niet het geval, deze stuurde een 'kantoorgenoot' en patiënt legt ons gaarne voor wat zijn opvatting is over deze kantoorgenoot, die hij kort voor de zitting even sprak. De opvatting is niet positief, in het geheel niet. De advocaat ondergaat nu wat mij eerder overkwam.
Ik overweeg te grinniken. Maar ik durf het niet.

Nou ja, de Rechtbank heeft het nu wel door en met behulp van de gevonden passage in het verlengingsadvies wordt het toch nog een draaglijke middag. Het is niet alleen uit te leggen, het is zelfs gedemonstreerd.
Maar ik moet weer terug, met de trein, en het zweet had van nek tot sok bezit genomen van mij, zodat ik de hele weg een ruime zitplaats had. Alle begin is moeilijk, en soms moeilijker dan je denkt.

vrijdag 21 november 2014

Menzis



De gezamenlijke zorgverzekeraars maakten vorig jaar een winst van 1,25 miljard euro. Menzis kondigde aan haar deel van de winst te gebruiken om extra ziekenhuizen te sluiten.
Het moeten grote denkers zijn, daar bij Menzis, geniale geesten. Te groot voor mij, veel te groot voor mij. Als ze hadden aangekondigd de winst te gebruiken om extra ziekenhuizen te ópenen had ik het kunnen snappen. Nu schiet mijn armetierige logica tekort.
Hóé geniaal ze zijn, daar bij Menzis, mocht ik ook aan-den-lijve ervaren. Ook hier blijkt dat ze genialer zijn dan hun klanten, dat de denkers van Menzis ons verzekerden verre overstijgen. Ik kreeg namelijk plots mijn pillen uit Den Haag. Nu is Den Haag voor mij zeker 200 kilometer verderop, en wij hebben een prima apotheek in ons kleine stadje - maar om redenen waar ik dus te klein voor ben om te begrijpen kwamen ze nu uit Den Haag. Ongevraagd. En daar begint de ellende, want ik had die pillen niet meer nodig. En het was ook nog een hoeveelheid die mij op-zich al ziekmakend leek - de Haagse apotheek stuurde voor negen maanden en een klein vermogen pillen.
Die stuurde ik dus terug. En dat is dom. Want een maand later bleek dat Menzis mij toch liet betalen voor die pillen. Na enig heen-en-weer gebel bleek de reden: de Haagse apotheek had de retourzending niet ontvangen. Nu stuur ik al 40 jaar pakjes en post op en het komt altijd aan, maar nu dus niet: de Haagse apotheek wist van niets. Dus moet ik betalen.
Hoe moeilijk kan het zijn, Menzis. Mijn apotheek bevindt zich op zes minuten fietsen en bij meningsverschillen zoeken we dat met een kop koffie samen even uit. Maar hier hebben de denkers van Menzis een kolossaal foutgevoelig systeem opgezet en inderdaad, wat fout kan gaan gaat fout. Hoewel Menzis sportief toezegt de kosten voor eigen rekening te zullen nemen is dat vijf maanden later nog steeds niet geregeld - ik begin binnenkort aan het zesde telefoontje met Menzis. Aan de mensen die ik dan aan de lijn krijg ligt het niet, die zijn stuk voor stuk goedwillend en behulpzaam - waar het aan ligt zijn die te grote denkers.
Kijk Menzis. Wij hebben een apotheek in ons stadje en die willen we graag houden. Voor een handjevol muntjes verkoopt u uw ziel - pardon, klanten - aan een apotheek uit Den Haag, met als gevolg dat uw winst toeneemt (want daar zal het wel om gaan) en u met die winst nog meer ziekenhuizen kunt sluiten. Want dat uw klanten af en toe in het ziekenhuis terechtkomen is iets waar uw grote denkers zo hun bedenkingen bij hebben: zoiets kost geld, en daar wilt u graag nog even over nadenken.
En nu ik toch bezig ben: zou u mij eens willen raadplegen over wat je mogelijk ook met die winst zou kunnen doen? Ik pas weliswaar niet echt tussen uw grote denkers maar onderdeel van mijn plan is om die grote denkers te sluiten - en ziekenhuizen open te houden. Voor het bedrag van slechts twee van die grote denkers mag u mij twee keer per jaar raadplegen. De winst brengen we terug naar nul - waarom zou een zorgverzekeraar winst maken - en uw hoogste leidinggevende krijgt één dag de tijd om dit plan uit te werken. En als hij/zij dat niet kan in 24 uur zetten we hem/haar er uit. Dat zal een winst opleveren!
Iets zegt me dat u daar niets voor voelt, u heeft het wel genoeglijk zo, met die grote winsten - eh denkers - bij elkaar, die hele mooie plannen maken voor hun klanten - eh, voor hun aandeelhouders, of wie er verder ook vandaar gaat met de centen van een ander.
Van 1,25 miljard euro kun je namelijk hele interessante dingen doen. Voor uw klanten. Ja, voor uw klanten ...

O, en als u zo graag wilt sluiten: die postorder-apotheek in Den Haag. Sluiten.

vrijdag 14 november 2014

Rangorde


Mensen brengen graag orde aan in hun leven. Het houdt de boel overzichtelijk. De ordening op-zich is vaak een kwestie van persoonlijke voorkeur: als u er voor kiest om uw boeken op kleur te rangschikken mag u dat helemaal zelf weten. Het kan ook op dikte of grootte, u doet maar. Het mag zelfs alfabetisch.
In een aantal gevallen is de ordening al voor u gedaan, u gaat er dan niet over. Uw postcode, bankrekeningnummer, telefoonnummer - het is allemaal keurig geordend maar in dit geval buiten u om. Ook encyclopedieën en atlassen zijn geordend, op een wijze waarvan is geoordeeld dat u er gemak van heeft.
Waar geen orde is gaan mensen aan de slag om die orde zelf aan te brengen. In een gevangenis bijvoorbeeld meent het personeel dat alle gevangenen 'gelijk' zijn. De gevangenen zelf zien dat anders en die brengen hun eigen orde aan: bovenaan staan drugscriminelen en overige geharde psychopaten. Overvallers doen het ook goed. Helemaal onderaan staan de zedendelinquenten, daar hebben ze een hekel aan in de bajes. En binnen de zedendelinquenten bestaat weer een onderorde: de pedofielen bungelen helemaal onderaan. Die moeten dan ook vaak in bescherming worden genomen tegen hun mede-bewoners.
Een rangorde waar ik van opkeek deed/doet zich voor binnen onze kliniek. Wij hebben verslaafden bij elkaar op de afdeling gezet omdat dat groepsgerichte behandelingen vereenvoudigd: hoewel ze allemaal verschillen zijn er ook veel overeenkomsten, vandaar. Een reeks behandelonderdelen moeten ze allemaal volgen. Maar daar denken ze zelf anders over. De verslaafde aan alcohol wil niets weten van de drugsverslaafde, en vice versa. De alcoholist vindt de 'junkie' maar een crimineel, een geharde straatzwerver die ook een taalgebruik en een kennissenkring heeft waar de alcoholist niets van hebben moet. Ze kijken neer op de drugsverslaafde.
De drugsverslaafde op zijn beurt vindt de alcoholist maar een zielig geval, een softie, een lam en slap verschijnsel. Alcohol is de poor-man's drug, vinden ze, eigenlijk niet eens een drug. Zatlappen, daar moeten ze niets van hebben. Ze kijken neer op de alcoholverslaafde.
De patiënten die verslaafd zijn aan alcohol én drugs vallen tussen wal en schip. Ze worden soms geaccepteerd door de drugsverslaafden, soms door de alcoholverslaafden. Misschien hangt dat van hun hardheid af, hun gewiekstheid.
Daar lopen dan de gokverslaafden weer tussendoor. Die kijken neer op alcohol- en drugsverslaafden, immers mensen die hun eigen lichaam vergiftigen - dat doet de gokverslaafde niet, hij vindt ze dom en onverantwoordelijk. De alcohol- en drugsverslaafden moeten juist weer niets hebben van de gokverslaafde, dat vinden ze een beetje een malle snob die het maar hoog in de bol heeft.
Wat ze bindt - de alcohol-, drugs- en gokverslaafde - is hun opvatting over zedendelinquenten, die op een andere afdeling zitten. Daar kijken ze samen op neer. De zedendelinquenten op hun beurt moeten weer niets hebben van verslaafden. En de verslaafde zedendelinquent - want die zijn er uiteraard ook - bungelt daar weer tussen in.

Zo bezien is het helemaal nog niet zo gemakkelijk, bij ons. En dan hebben wij, behandelaars, nog niets gedaan - zonder ons is het al moeilijk. En dus, als wij op het toneel komen vinden verslaafden én zedendelinquenten elkaar in hun opvatting over ons.
Hebben we toch nog een belangrijke rol, zelfs als we niets doen.

zondag 2 november 2014

Jeu de sport

Jeu de boules is nooit een spectakelsport geworden. Althans, ik zie het Studio Sport nog niet uitzenden. En dat is jammer: het is spectaculairder dan u denkt, het bruist van de spanning en energie.
Ik zie ze staan in Frankrijk, de heren op leeftijd en hun ballen, geroep en geklots. De grote, metaalkleurige bal dient zo dicht als mogelijk bij het vooruit geworpen kleine balletje te komen. Het kleine balletje is de eicel, de grote ballen zijn de spermatozoïden: wie van de heren op leeftijd bevrucht het damesballetje? Vandaar dus het geroep, het oooh en aaah, de vreugde als een concurrerende spermatozoïde succesvol is weggeketst. Het succesvolste mannetje glundert: de bevruchting is volbracht, en wel door hem!
Sport is gesublimeerde seks. Wielrenners, hardlopers, zwemmers, autocoureurs: aan de eindstreep wacht de eicel, de wielrenners, hardlopers, zwemmers en autocoureurs zijn de spermatozoïden. Ze zijn bereid elkaar weg te duwen, trappen, van de weg te rijden om als eerste bij de eindstreep - de eicel - te komen. Overdreven, denkt u? Kijk dan nog eens goed, naar bijvoorbeeld de Tour de France. Het winnende mannetje krijgt maar liefst twee vrouwtjes toegewezen en omdat het op tv moet wordt de bevruchting eerst symbolisch vormgegeven: de winnaar mag de veroverde vrouwtjes drie keer kussen. 's Avonds, buiten bereik van de camera's komen de beide vrouwtjes naar zijn kamer en daar kan hij ze bevruchten. Denk ik. Om de overige spermatozoïden niet te ontmoedigen krijgt niet alleen de winnaar, maar ook de beste sprinter, de beste klimmer en zo nog wat ijverige mannen twee vrouwtjes toegewezen. Veel wielrenners hebben het 's avonds zwaarder dan overdag maar de verliezende spermatozoïden gaan - opnieuw - alleen naar bed. Maar de dag er op hullen ze zich weer in hun sexy speelpakjes, het wielrijdersuniform, zoals wij ze ook op zondag op onze fietspaden zien. MAMIL heten ze dan, Middle Aged Man In Lycra. En al die zondagse Mamil's dromen van twéé vrouwtjes.
Autocoureurs zijn onbeschaamder. De winnende spermatozoïde krijgt, op het podium, een fles bubbeltjeschampagne in de handen gedrukt. Die fles moet hij hard schudden waarna de inhoud naar buiten spuit - de zaadlozing is, symbolisch, volbracht. De aanwezige vrouwtjes gapen hem aan en zien hoe potent hij is: nu willen zij! Het sterkste mannetje wordt geadoreerd en mag nu kiezen; de eicellen staan popelend te wachten op hun verkiezing.
Bij de meeste balsporten is geen sprake meer van enige bedektheid of nuance: de bal moet in het gaatje, punt uit. Bij veel balsporten zijn bal en gaatje op elkaar afgestemd. De golfbal past maar net in de 'put', de basketbal maar net in de basket en de korfbal maar net in de korf. Als de proporties uit het oog verloren zijn - de kleine voetbal moet in het hele grote doel - krijgt het gaatje een eigen beschermheer, een ridder die de maagdelijkheid van het gat moet bewaken. Bij voetbal heet de beschermheer keeper, en zo iemand voelt zich ook echt genaaid als hij de maagdelijkheid van zijn gat niet heeft weten te beschermen.
Een balsport als tennis heeft meer gemeen met sporten als worstelen of boksen. Wie is het sterkste mannetje? Mag de winnaar het vrouwtje van de verliezer bevruchten? Het vrouwtje heeft misschien geen bezwaar maar mag dit niet uiten: zij moet haar verliezende mannetje troosten en zijn ego verbinden. Speerwerpen, kogelstoten, discuswerpen: het sterkste mannetje plast - pardon, gooit - het verst. Groepssporten als volleybal, hockey, voetbal: het sterkste team gaat zich te buiten aan de vrouwtjes van de verliezers, in overdrachtelijke zin, voor zover mij bekend.
Daarom is zelfs vissen een sport. Wie met de grootste vis thuiskomt mag daarna het mooiste vrouwtje beklimmen. Vroeger, althans. Nu maakt het hem toegewezen vrouwtje met tegenzin de vis schoon om het daarna te bakken: de jager heeft gejaagd. Ze hoopt maar dat hij na het eten in slaap sukkelt, of anders toch niet te vaak gaat vissen.

Met de juiste instelling kun je dus uren naar sport kijken. Het is beter dan welk erotiekkanaal ook - een kwestie van doorzién, zullen we maar zeggen.

vrijdag 24 oktober 2014

Autist (2)

Vervolg van autist 1

En zo schrijven we op wat wel en niet mag, en soms vullen we dat aan, soms wijzigen we iets. Maar dat komt erg precies want hij is autist en zij erg kinderlijk.
Hij wil weten waar de wang ophoudt en de mond begint, want op de wang mag hij wel, op de mond geen kus geven. Dat komt precies, bij een autist. Lastiger is het wanneer we moeten vaststellen waar de rug eindigt en over gaat in buik. Daar kan over gediscussieerd worden, zien wij - en dan de kwestie waar rug over gaat in bips. Niet billen, kont of achterste, nee: bips. De woordkeus komt ook nauw. Daar mag hij ook niet komen, de bips. En daar kan lang over gepraat worden, over waar rug bips wordt. Met anatomische precisie wordt rug van buik en bips van rug gescheiden.
Het op schoot geeft andere problemen - want zij is heel veel breder dan hij waardoor hij wel op haar schoot, maar zij niet op de zijne past. Het vergt een wat ruimere stoel, die niet in de spreekkamer aanwezig is. Maar met de juiste stoel of een bank past ze wel op zijn schoot - nou ja, met één bips ernaast en één bips op hem - het enkelvoud van bips is ook bips, leer ik van haar. Maar zo gezeten kan hij alleen met de handen in de lucht, want anders liggen die op verboden gebieden.
En ja, dit alles noemen wij behandelen.
Zij mag op zijn kamer komen op voorwaarde dat de deur op een kiertje open blijft en jawel, het begrip kiertje levert hoogoplopende verschillen van mening op. Het woordenboek biedt geen uitkomst dus moet het in centimeters, van drempel naar deurpunt. Juist bij die stand blijft de deur niet staan en valt dicht; iets wijder open en de deur valt open - een speciaal door hem op de tuin vervaardigde wig redt ons.

En weer een jaar later is de relatie onverminderd gaande. Maar met haar wil het niet vlotten, haar traumatherapie slaat niet aan, ze slaapt slecht en is vaak angstig. Ze neemt enorm in omvang toe en raakt kortademig. Het enige leuke in haar leven is hij - en hij is onverminderd gek op haar. Niet langer geeft hij ons zorg, we zijn bezorgd om haar. Ze is gestopt met werken en is nu alle dagen thuis, met haar vader. Ze komt zo vaak ze kan, maar ze kan steeds minder vaak.
Na nog een jaar woont hij buiten de kliniek. Zijn medicatie is afgebouwd tot een minimum, want de bijwerkingen zijn zeer fors. Maar een erectie heeft hij nu al jaren niet meer gehad. Weer een jaar later heeft hij een autootje, en daar rijdt hij in rond met haar. Ze is nog dikker geworden en moet bij ons in etappes de trap op, zoveel adem komt ze tekort. En hij moet een ander autootje want zij kan er niet meer uitkomen. Ze is nu 26, zweet de hele dag en gebruikt een hoeveelheid pillen waarvoor inderdaad een auto nodig is om het te vervoeren.
Twee jaar later gaan ze samenwonen, met vader er bij. Hij mag bij haar op de kamer slapen, ieder in een eenpersoonsbed, dicht tegen elkaar aangeschoven want dan kunnen ze hand-in-hand.
En daar beëindigt de rechter onze bemoeienis met hem, dus we weten niet hoe het verder gaat. Twee jaar later komen ze nog een keer op bezoek, met weer een ander autootje. Hij blaakt van gezondheid - zij is een treurnis om te zien. Maar ze zijn samen en dat is wat ze willen. Dan verdwijnen ze uit beeld, en zo hoort het ook. Dus hoe het nu gaat weten we niet. We kunnen alleen maar hopen dat ze nog steeds hand-in-hand in slaap vallen. En dat hij nog steeds zo goed voor haar zorgt, en met haar rond rijdt. Vast wel, want hij is keurig opgevoed en een relatie, dat komt heel precies.

zaterdag 11 oktober 2014

Autist (1)

Hij is keurig opgevoed, dus daar ligt het niet aan. Hij spreekt altijd met twee woorden, weet hoe het hoort en ziet er ook keurig uit. Zijn ouders waren trots op hem. De ouders hadden alles onder controle, en hij ook.
In de puberteit kwamen de seksuele impulsen. Eerst ging het nog wel, maar ze werden steeds sterker. En die kreeg hij niet onder controle. Het paste niet bij zijn ouders om er over te praten, ze schaamden zich en wisten niet hoe hem te benaderen. Hij kreeg de impulsen niet onder de knie en werd steeds vaker masturberend aangetroffen, door zijn ouders. Ook de school begon te klagen. En hoe ouder hij werd, hoe erger het werd. Er moesten sloten op de deur, binnenshuis, want zijn zusje liep nu gevaar, en zijn moeder. Maar het paste de ouders niet er over te praten.
Toen de politie voor de deur stond kwam hun ergste nachtmerrie uit. Hij had een willekeurige vrouw overrompeld maar omdat hij beleefd was had hij zich eerst aan haar voorgesteld, met voor- en achternaam. Met de broek op de knieën en met erectie. Dus de politie had er niet veel werk aan.

Wij zien dat hij autistisch is, en dat hij inderdaad zijn seksuele impulsen niet kan beheersen. Wel blijft hij beleefd, maar hij mag niet meer naar de tuin want daar viel hij de dieren lastig, en medepatiënten, en personeel. Al snel krijgt hij alleen mannelijke begeleiders, want hij weet zich niet te verhouden tot vrouwen. Hij moet delen van de dag op kamer blijven, en masturbeert tot bloedens toe. Er dreigt schade aan zijn penis te ontstaan, en eeltvorming.
Hij wil geen medicatie tegen de aandrift, maar hij moet van ons. Hij is er bang voor want hij weet niet wie hij is, zonder seksuele impulsen. Wij ook niet, maar zo kan het niet langer.
Die medicijnen hebben even hun tijd nodig. Maar na twee weken neemt de aandrift fors af en na drie weken mag hij weer op de afdeling. Nog twee weken later mag hij weer naar de tuin.
Er gaat een wereld open voor hem, en hij is daar zelf het meest verbaasd over. Een erectie kan hij niet meer krijgen en de gedachten aan seks nemen af. Hij gaat knutselen en met radio's aan de slag, blijkt een vaardig tuinier en maakt ontwerpen voor de nieuwbouw op de tuin. En hij begint met de behandeling, daar heeft hij nu de ruimte voor.
Drie jaar later heeft hij een vriendin. Een aardig meisje maar ze wil niets van seks weten, daar heeft ze in haar jonge leven al genoeg van gehad, en niet op een manier waardoor je later meer wil. Dus nu lopen ze samen, een ernstig seksueel getraumatiseerde jonge vrouw en een ernstig seksueel gepreoccupeerde jongeman. Hij kan niet, dus hij is veilig voor haar; zij wil niet, dus zij is veilig voor hem.
Een dergelijk merkwaardig evenwicht hebben wij niet eerder gezien. De angst voor seks loopt gearmd met een explosie van seks. Gedetailleerd hebben wij, met haar hulp, hen beiden voorgeschreven wat wel mag en wat niet. Gearmd lopen mag, hand-in-hand ook. Een kus op de wang mag, een kus op de mond niet (wil zij niet). Een hand op haar rug mag, een hand op haar buik - of hoger - niet (wil zij niet). Zij op zijn schoot mag, hij op haar schoot niet (trauma!). En zo schrijven we op wat wel en niet mag, en soms vullen we dat aan, soms wijzigen we iets.
..........

Wordt vervolgd met autist 2

zaterdag 4 oktober 2014

Bus

Hij kijkt heel sip, na mijn boodschap. Weer is het anders uitgepakt dan hij bedoelde, en weer komt hij fout uit. Hij snapt er niets van.
Gisteravond nog was hij heel blij. Hij mag van ons met de bus naar zijn werk, want zo ver is hij al. En gisteravond kwam hij ons vertellen dat hij een vriendin heeft. Die heeft hij ontmoet in de bus. En omdat hij weet dat wij de mensen met wie hij regelmatig omgaat willen leren kennen heeft hij haar gelijk maar verteld dat hij bij ons woont. En waarom hij bij ons woont. Hij heeft haar ons telefoonnummer gegeven, want dat moet van ons. In zijn enthousiasme is hij vergeten haar telefoonnummer te vragen en hij weet ook alleen maar haar voornaam. Maar dat geeft niet, zegt hij, want zij zal ons bellen en zeggen dat ze zijn vriendin is.
Inderdaad wordt er die ochtend gebeld, maar niet door haar. Door haar moeder. En moeder vertelt ons niet dat haar dochter een vriend heeft die bij ons woont. Moeder vráágt ons iets, namelijk of wij onze engerds voortaan binnen willen houden.
Het blijkt dat hij in de bus inderdaad enthousiast over zichzelf heeft verteld, over waar hij nu verblijft, aan welke stoornis hij lijdt en welke delicten hij heeft gepleegd. En we hadden nog wel zo met hem geoefend, over hoe hij onbekende mensen moest benaderen en dat hij in zo'n eerste gesprek het maar wat oppervlakkig moet houden. Pas later, en met hulp van ons, vertellen we dan heel voorzichtig iets meer. Dat weet hij wel, maar hij was het in zijn enthousiasme vergeten.
En nu zit er veel werk voor ons aan. Wij moeten naar moeder en dochter om te achterhalen of ze erg aangedaan zijn - en om te vragen of hij nog wel met dezelfde bus kan reizen. De dochter beperkt zich tot veel gegiechel en tot woorden als 'gek' en 'pedo'. Niet dat hij een pedofiel is, maar we leren dat de busgenoten van de dochter ál onze patiënten gemakshalve 'pedo' noemen. Begrijpelijk dus dat moeder bezwaar heeft, en blijft hebben, ook als we uitgelegd hebben dat hij geen 'pedo' is. Wel vindt ze het goed dat er de komende week een begeleider met hem meereist, in de bus.
Maar de begeleider ziet al snel dat dit geen goed idee is. De bus wordt nagenoeg geheel bevolkt door schoolgenoten van de bijna-vriendin, en die blijken allemaal tot in detail op de hoogte te zijn. Op de wijze waarop schoolgaande jeugd dat nog heel goed kan wordt hij ontvangen in de bus, een ontvangst die vooral bestaat uit de te luid gefluisterde woorden 'gek' en 'pedo'. En twee dagen later belt de school zelf. De gehele school blijkt geïnformeerd over hem en omdat zijn verhaal zelf kennelijk te dun werd bevonden zijn er in die korte tijd veel details aan zijn verhaal toegevoegd. Die details doen zelfs ons rillen en zijn ook onjuist - ze moeten wel ontsproten zijn aan een zich vervelend puberbrein - maar er is geen houden meer aan.
Nu moet hij een bus vroeger. Daar zit geen schooljeugd in, maar mensen die vroeg aan hun fabrieksarbeid beginnen. Die hebben nog geen zin in een praatje, die slapen nog wat in de bus. Hij vindt het niet een leuke bus, vandaar dat hij sip is. En hij mag van ons met niemand praten in de bus, niet anders dan 'goedemorgen'.
Maar hij is niet lang sip. Al na twee dagen meldt hij ons dat er een jongedame in de bus zit die veel naar hem glimlacht - hij weet het zeker: ze vindt hem leuk.
Dus we oefenen maar weer met hem, over hoe je een kletspraatje houdt. En we houden ons hart vast, want we hebben niet meer bussen.

zondag 11 mei 2014

Seks (3)

Het is niet van alle tijden, en ook niet van alle culturen. Maar het komt wel overal voor: de angst voor seks. In verrassend veel landen is geoordeeld dat als je seks gewoon aan de mensen overlaat, het een janboel wordt. Vandaar dat er stevig werd en wordt ingegrepen, zowel door overheidsinstanties als door religieuze groeperingen. Die schreven en schrijven graag voor wanneer seks mag - onderstaand schema vat het even samen. De bedoeling is immers niet dat u er plezier aan beleeft, daarvoor is de zaak te ernstig.




Het nadeel van regels en voorschriften is dat mensen staan te popelen om deze te overtreden. De seksuele drift is domweg te sterk - of u het nu goed vindt of niet, mensen doen toch aan seks. Dan helpt het om seks angstaanjagend te maken: je kunt er dood aan gaan. Het Amerikaanse leger was er goed in, in angst opwekken. Onderstaande plaatjes zijn van voor het Aids-tijdperk. In die tijd waren vrouwen nog gevaarlijk, in dit geval prostituees. Een leger heeft niets aan zieke soldaten, dus werd met stoere taal - het leger, nietwaar - duidelijk gemaakt dat een echte vent gemakkelijk de verleiding weet




Kennelijk viel het niet mee om een echte vent te zijn. Al binnen een paar jaar ging het Amerikaanse leger over op het verstrekken van voorbehoedsmiddelen, hetgeen ook meer recht doet aan de testosteronbom die het Amerikaanse leger vormt.



Het leger maakt vooruitgang: seks is niet te stoppen, ontdekten ze, dus had iedere marineboot medisch gekwalificeerd personeel aan boord met als specialisme geslachtsziekten. Ná iedere haven werd iedere matroos verplicht onderzocht - officieren uiteraard niet, die doen niet aan seks.
Het idee dat mannen onderling aan seks doen op zo'n boot moest nog uitgevonden worden. Dus pas veel later bleek dat het leger ook mannen te vrezen had. Maar in die tijd waren ze vooral bang voor vrouwen - het hele leger had vrouwenangst.
Ten strijde dus tegen een mannenleger én de vrouwelijke seksualiteit. Maar van die tweede win je niet, nooit.






maandag 5 mei 2014

Alcohol (1)

De rapporten geven aan dat hij op zijn 8e al alcohol dronk. Op zijn 18e waren dat 65 blikjes bier, per dag - vanaf zijn 23e aangevuld met sterke drank. En op zijn 28e sloeg hij een vrouw dood. Hij heeft geen flauw idee waarom maar begrijpt het als het trieste dieptepunt in een triest leven.
Je vraagt je veel af als je zijn verhaal leest. Ik vraag mij af waar de volwassenen zijn, in zijn leven. Hij vertelt het mij. Zijn vader kent hij niet, vermoedelijk een zeeman; moeder is prostituee. Kinderen passen niet in haar leven, toch heeft hij nog een jongere broer. Waar die is weet hij niet. En er waren ooms en tantes, bij één oom en tante heeft hij nog in huis gewoond, tot moeder hem daar weghaalde. Hij ging school en heeft nog twee jaar LTS gedaan en daarna even gewerkt, in een magazijn. Dan een uitkering en een kamer.
Drank, daar draait zijn leven om. Als hij wakker werd opende hij, na zijn ogen, een blikje bier. Pas na een paar slokjes ging hij plassen. Zijn leven staat in het teken van het krijgen van drank. Hij deed er alles voor: liegen, stelen, roven - en uiteindelijk iemand doodslaan, omdat ze geen geld had. De volstrekte zinloosheid hiervan is hem duidelijk, hij snapt het ook niet.
Hij is pas 32, maar beschouwt zijn leven als volstrekt mislukt en totaal overbodig. Hij heeft nooit iets verricht, nooit iets gepresteerd - er is niemand die blij van hem wordt, niemand die hem mist, niemand die op hem wacht. Hij kent niemand, hij noemt zichzelf niemand. Letterlijk: "ik ben een niemand". Hij is zich zeer sterk van zichzelf bewust, en nog sterker van zijn eigen nietigheid. Maar het sterkst van zijn eigen overbodigheid. Hij is niet dom, hij doorziet dingen snel maar de lust tot leven ontbreekt. Hij sjokt op oude slippers in kleren die de kringloop nog niet wil hebben, altijd wat gebukt. Hij ging al gebukt onder zichzelf, en nu nog meer door zijn delict. Hij is diep doordrongen van wat hij heeft gedaan.
Zelden hebben wij iemand gezien die zó verwaarloosd is geweest.
Wij bieden hem aan er iets van te gaan maken, te gaan kijken of zijn leven nog wat kan worden. Wij bieden hem behandeling aan. Hij kijkt er van op - hij kent geen mensen die tijd en energie in hem willen investeren. Hij vraagt bedenktijd. Hij vraagt twee weken bedenktijd, en daarna nog eens twee weken. In die tijd vertellen wij hem over behandeling, over hoe dat er uit zou kunnen zien. En wij laten hem onze arbeidstherapie-afdelingen zien, en de afdeling trainingen en therapieën. En over hoe wij hem kunnen helpen zijn toekomst vorm te geven.
En na zijn bedenktijd zegt hij 'ja'. En hij begint. Maar we hebben een eind te gaan met hem, een verdomd lang eind ....




donderdag 24 april 2014

Respect

“Ik eis respect”, zegt patiënt op boze toon. Kennelijk ontbreekt het hem daaraan, dus ik heb wat te doen, want dat kan zo maar niet.

Omdat ik niet zo goed weet wat dat is, respect, baseer ik mij op de opvatting over respect van Paul Schnabel, de voormalig directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. In een publicatie hierover kwam hij, in mijn woorden weergegeven, tot het volgende.
Het begrip ‘respect’ is van betekenis aan het veranderen. Voorheen was respect iets wat betuigd werd aan iemand die iets respectabels had gedaan, of die op grond van zijn functie gerespecteerd diende te worden. Dat leidde zelden tot misverstanden: men was het eens over het respectabele van de verrichtte handeling, of men bekleedde een functie – notaris, burgemeester – die puur op zichzelf dwong tot respect. Vaak ook was gewoon oud zijn voldoende voor respect – eerbied voor grijze haren – waar het respectabele er dan uit bestond om oud te worden, of grijs, of beide.
Vandaag de dag lijkt respect iets wat door iedereen opgeëist kan worden zonder dat er sprake is van de bijbehorende respectabele verrichting, of funktie. Een soort recht, als het ware: het recht op respect. Niet alleen personen, maar ook opvattingen lijken recht te hebben op respect.

Dat geeft te denken. In mijn tijd diende je inderdaad respect te hebben voor ouderen; het waarom ervan was niet altijd duidelijk omdat niet álle ouderen respect afdwongen. Er waren er, maar dat zeg ik wat kleintjes, waar ik geen respect voor had. Maar ik begreep dat toen als een tekort van mij.
Respect hebben voor opvattingen lijkt ook zo iets. Dat schijnt te moeten. En omdat ik mee moet in deze wereld doe ik dat ook maar, al moet ik eerlijk zeggen dat er – diep in mij – opvattingen zijn die ik in het geheel niet respecteer. Integendeel, ik denk nog dat er verwerpelijke opvattingen zijn.
Respect voor mensen, daar kan ik beter mee uit de voeten. Ik doe er erg mijn best voor. Vanuit mijn leeftijdsklasse bezien zou het begrijpelijk zijn als ik patiënt vroeg wat voor respectabels hij dan heeft gedaan. Maar zo'n gesprek loopt dood, patiënt voelt zich niet begrepen, voelt zich afgewezen en wordt nog nurkser. Dus ik doe het maar anders. Het gesprek verloopt als volgt ( P is patiënt, T ben ik. Schuin gedrukt: mijn overweging om zo te reageren):

P: (boos) Ik eis respect.
T: Goed idee. (bijvallen, niet tegenspreken. Haalt de wind uit de zeilen. Werkt altijd.)
..... Wat moet ik doen dat jij denkt, hé, hij heeft respect? (informatieve, vriendelijke vraag: ik wil wel, maar weet niet goed hoe. Help mij. Moeilijk voor hem om boos te blijven.)
P: ........ (Tja, wat nu. Nu moet hij nadenken over wat hij precies wil.)
Eh ...... Ja ...... Nou, dat mensen mij niet tegenspreken, enzo ....
T: Juist (Juist. Zie daar de definitie van respect. Nu nog de enzo.)
Dat is het?
P: Dat mensen mij in mijn waarde laten, enzo.(Is dat niet hetzelfde als respect? Nog maar een keer, dan.)
T: En hoe doe ik dat, jou in je waarde laten?
P: (zucht) Nou, dat ik ook eens wat goed doe, dat ze niet altijd lopen te zeiken tegen mij, enzo (Zonder enzo gaat het niet. Maar hij heeft een punt.)
T: Ja, dat is ook lastig met ons, we zien en horen alles (Bijval).... En we krijgen er nog voor betaald ook (Poging tot humor)
P: (verbaasd - gevolgd door glimlach. Poging tot humor geslaagd?) Ja dat snap ik wel man, maar dat is moeilijk. Maar ik doe nooit wat goed, het is altijd kritiek, nooit eens dat ze zeggen .... nou, dat ik het ook wel goed doe .....

Nu kan het gesprek verder. Hij heeft wel een punt, hij loopt veel kritiek op.
Respect betekent bij hem aanvankelijk 'je moet me niet tegenspreken' maar wordt tot een 'ik krijg alleen maar kritiek'. Maar nu komen we ergens. Wij kunnen stoppen met kritiek (dan heeft hij zijn respect), we kunnen ook kijken waarom hij zoveel kritiek oploopt. Nog even verder kleien, uitleggen wat de gevolgen zijn van die twee mogelijkheden en hém dan laten kiezen. Nou ja, wel een beetje sturen. Respectvol sturen ....

zondag 13 april 2014

Thuis

Opgepakt worden door de politie, dat went. Volgens zijn Justitieel dossier is hij 41 keer veroordeeld, en dat betekent dat hij vele malen vaker moet zijn opgepakt. Hij heeft zijn leven de afgelopen 15 jaar doorgebracht binnen Hoog Catharijne, het Huis van Bewaring en de gevangenis. En hij is ook nog vier keer getrouwd geweest. En daar vertelt hij nu over.
Het vinden van een huwelijkspartner is niet moeilijk, daar zijn blaadjes voor. Vanuit de gevangenis zet hij dan een contactadvertentie en dan zijn er zo maar trouwlustige dames, die hem en passant ook willen redden van verdere Justitiële bemoeienis. Ze komen dan op bezoek, in de gevangenis en omdat hij voldoet aan bijna alle criteria voor psychopathie, inclusief de charmante, gladde prater, kon hij uitkiezen.
Zelf dacht hij niet aan trouwen, hij had onderdak nodig, daar ging het hem om. Maar bezwaar had hij ook niet, en omdat hij echt ook wel lief voor zijn vrouwen was, kwam het er toch van. En zo is hij twee keer in de gevangenis getrouwd, en twee keer er buiten.

Hij vertelt dit alles als heeft hij een gewoon normaal mensenleven geleefd, doorsnee. Niets in zijn leven beschouwd hij als bijzonder - ook een psychopatentrekje, trouwens.

En dan ging hij met zo'n mevrouw, keurig getrouwd, mee naar huis en daar kreeg hij het Spaans benauwd.
Aan woorden ontbreekt het hem niet, en aan beeldende taal ook niet. Hij betreedt een hem onbekend huis en gaat zitten op een hem onbekende stoel. Daar zit hij, heel stil, want niets is van hem. Hij durft niets aan te raken, "ook na maanden durfde ik nog geen kastje open te maken". Hij ligt 's nachts in een hem onbekend bed naast een hem, in feite onbekende mevrouw. Hij wast niet af, stofzuigt niet, durft nog geen vaasje te verzetten, leegt zelfs de asbak niet.
Dan slaat langzaam de rusteloosheid toe, en het besef dat dit niet werkt. En hoewel hij lief is voor zijn vrouw, en zij voor hem, komt de dag dat hij opstaat uit zijn stoel en gaat. En dan komt hij niet meer terug. Want dat kun je, als je psychopaat bent.
Dan komt hij in een stad en koopt cocaïne en alcohol. En dan komt hij weer tot leven. En daarvoor leegt hij opnieuw kassa's van winkels en dat gaat goed tot hij weer opgepakt wordt.
"En dan ga ik weer naar huis", zegt hij. En dan bedoelt hij niet naar zijn vrouw, hij heeft het over de gevangenis. Wat dat is zijn thuis, het is de enige plek waar hij niet stil in een stoel zit en niets durft aan te raken. En hij tekent daar de echtscheidingsformulieren want vlak voordat hij vertrok durfde hij wel iets aan te raken, en dat nam hij dan mee. En dan zet hij een contactadvertentie.

zaterdag 29 maart 2014

Normaal

In het Grote Handboek voor psychiaters en psychologen, formeel de DSM-IV, binnenkort de DSM 5.0, en inofficieel wel de bijbel voor hulpverleners genoemd, staan ze keurig gerubriceerd, de parafilieën. Dan gaat het over seksueel afwijkend gedrag, en dat is nog een heel rijtje. Afhankelijk van uw voorkeur heeft u een ( on-)smakelijke middag, als u dat doorleest.
En daarna weet u wat we zien als niet-normaal. Dat zegt, gek genoeg, niets over wat we wel normaal vinden, want dat weten wij niet. Het beste wat we er van kunnen zeggen is dat u, als u geen parafilie hebt, in de buurt komt van het normale.
Dat is een beetje de makke van sommige wetenschappen. We weten heel goed wat afwijkend is, maar niet zo goed wat normaal is. Daar gaan we niet over, namelijk.
Zo heeft de dokter wel een aardig beeld van wat 'ziek' is, maar aan een definitie van 'gezond' waagt hij zich niet. De medische wetenschap kan 'dood' heel goed omschrijven, maar het begrip 'leven', daar beginnen ze niet aan.
Binnen ons vakgebied veranderen de dingen ook nog wel eens: wat op het ene moment als parafilie, afwijking, wordt gezien is dat later niet meer. We plooien mee met wat u vindt, denk ik, en trouwens, dat doet de wet ook. Een voorbeeld daarvan is homoseksualiteit: tot in de 50-er jaren werd dat gezien als een parafilie, en het was nog strafbaar ook. Daar zijn we mee gestopt omdat u het niet langer nodig vond. Of omdat wij wijzer werden, maar daar ben ik niet zo zeker van.
Dat de normen en waarden van een samenleving terug te vinden zijn in de wetten van die samenleving is goed uit te leggen. Maar dat ze ook terug te vinden zijn binnen de psychologie en psychiatrie, dat is lastiger uit te leggen.
Wie honderd jaar geleden, op een mooie zomerse dag, in zijn blote kont op het strand ging staan moest serieus rekening houden met een opname in de psychiatrie - vandaag de dag haalt men hooguit de schouders op, als men al wat vindt. En daar hebben we ze weer, het koppel psychiatrie/psychologie en wet. Die kunnen het wel vinden samen, lijkt het.

Ze lijken zo onaantastbaar, die disciplines. De Wet, dat is iets groots waar u niet over gaat, en psychologie en psychiatrie, het lijkt niet alsof u daar invloed op heeft.
Maar niets is minder waar. Wij volgen uw opvatting. U zegt het maar, wat u fout vindt of gek, en wij volgen.
En misschien is het maar goed dat u niet vastlegt wat 'normaal' is. Dat geeft nog een beetje ruimte, en bovendien, dat is morgen weer anders.

zaterdag 22 maart 2014

Doosje

Ik ga bij hem op bezoek in de nieuwe inrichting waar hij nu mag wonen. Hij heeft niet zo lang bij ons gezeten, we hebben vooral gezocht naar een plekje voor hem, waar hij kan wonen en waar mensen hem kunnen helpen. Want dat kan hij zelf niet zo goed. De instelling waar hij nu verblijft draagt, voor haar naam, de letters SGLVG. Dat staat voor Sterk Gedragsgestoord en Licht Verstandelijk Gehandicapt. Maar dat weet hij niet, van die letters.
Als ik er ben moet ik mij opnieuw voorstellen. Hij schrikt er erg van, hij denkt dat ik hem mee terugneem, en dat wil hij niet. Maar omdat hij binnenkort een verlengingszitting heeft wel ik hem zelf even spreken. Dat blijkt niet zo'n goed idee.
Op de vraag hoe hij het hier vindt moet hij lang nadenken. Maar hij vindt het fijn hier. Hij laat mij zijn slaapkamer zien, en de tuin. En hij laat zijn werk zien, dat zit bij hem in huis. Of er wel eens dingen zijn die hij moeilijk vindt, vraag ik. Daar moet hij ook lang over nadenken. Vroeger vond hij het omgaan met zijn boosheid moeilijk, daarom kwam hij ook bij ons. Maar nu heeft hij toch ook wel iets wat hij moeilijk vindt. Hij wil het me laten zien, want hij kan niet zo goed met woorden, dus we lopen weer naar zijn werk. Zijn werk bestaat er uit dat hij twee flesjes, drie doosjes en een plat pakje in een iets grotere doos moet doen. De doos is zo ingericht dat het maar op één manier kan. Het zijn proefmonsters van een drogisterij, zie ik. Hij doet me voor hoe het moet: eerst de flesjes, aan de ene kant. Dan de doosjes, aan de andere kant. En het platte pakje er tussen in. Hij is geconcentreerd bezig, tong uit de mond, en het geeft hem voldoening. En het moeilijke is nu dat als dit klaar is er een andere opdracht komt, met andere flesjes, doosjes en plat pakje. En die moeten er dan net anders in, en dat is moeilijk. Het kost hem veel tijd om dat te leren, en dan kan hij nog wel eens boos worden. Dan mag hij, van zijn begeleiders, wat minder werken en dan gaan ze een stukje fietsen, want dat is ook fijn. En dan hoeft hij in zijn boosheid geen mensen te slaan.
De week er op is hij, hoor ik van zijn begeleiders, behoorlijk uit zijn doen. Hoe goed ik ook heb geprobeerd uit te leggen dat hij hier mag blijven, en dat ik trots op hem ben, toch denkt hij dat hij nu terug moet naar ons - want waarom was ik anders gekomen? En hij wil niet terug.
Dus nou mag ik niet meer komen, daar. Want hij kan maar één doosje tegelijk.

zaterdag 15 maart 2014

Logé

Hij overleed op zijn 82-ste en het schijnt - het was voor mijn tijd - dat hij tevreden terugblikte op zijn leven. En dat is best bijzonder.
Want hij overleed bij ons. Vanwege zijn leeftijd had de rechter al drie of vier jaar voor zijn overlijden gezegd dat het niet meer hoefde, bij ons blijven. Hij was nu vrij man. Maar hij wilde niet weg. Dat gaf een probleem want wij zijn geen hotel, je moet een titel hebben om bij ons te mogen wonen. Geen universitaire titel - dat mag wel, maar je moet ook een ándere titel hebben, één die een heel andere attitude vergt. Zo'n titel luidt dan 'Tbs', of 'RM', of 'PIJ'. En er zijn nog meer titels die behaald kunnen worden, maar voor hem moesten we een titel uitvinden. Dat hebben we gedaan en sindsdien verbleef hij bij ons met de titel 'logé'. En met die titel overleed hij in de schoot van vrouwe Justitia.
Hij had wel wat met die schoot. Want 82 jaar eerder zat zijn moeder gedetineerd vanwege diefstal, waardoor hij ook in die schoot is geboren. Daarmee is hij dankbaar bewijs voor die somberaars die menen dat het leven rond is: hoe hard je ook ploetert in je bestaan, je eindigt niet zo ver van je beginpunt.
In feite is hij nooit zo ver van zijn begin- en eindpunt verwijderd geweest. Zijn opvoeders hadden het niet zo op regels en wetten waardoor hij al op zeer jeugdige leeftijd datgene deed wat zijn moeder hem voordeed. Zijn jonge jaren bracht hij door in jeugdinrichtingen, zijn puberteit ook. Veelal Justitiële jeugdinrichtingen, later, toen hij groot was gevolgd door gevangenissen en Justitiële klinieken. Wij hebben zijn dossier niet kompleet kunnen krijgen maar geschat wordt dan hij van zijn 82 levensjaren er zo'n zeven of acht in vrijheid heeft doorgebracht, verspreid over die 82 jaar. De overige jaren bevond hij zich in, of vlakbij, de schoot van vrouwe Justitia. In die zeven of acht vrije jaren heeft ook hij hard geploeterd, met als doel: terugkeren naar die schoot.
Dus dat hij tevreden terugkeek op zijn leven is te begrijpen - hij heeft zijn doel telkens weer behaald. En meer nog: we zijn allemaal te gast op moeder aarde, maar hij is de enige met de bijbehorende titel: logé.

vrijdag 7 maart 2014

Telefoon

Omdat ik iets voor mijn computer moet hebben waarvan ik niet weet hoe het heet, en alleen maar weet wat het kan, luistert de verkoper geduldig naar mij. Hij doet zijn best en we lijken er wel uit te komen. Dan gaat zijn telefoon. Hij neemt direkt op en wendt zich van mij af. Omdat ik zo snel niet meer ben maak ik mijn zin nog af, met steeds minder volume. Hij wuift naar me: ik moet even stil zijn.
Dat val ik ook, stil. Het is een geanimeerd gesprek en hij lijkt mij vergeten. Even weet ik niet wat te doen. Tik ik hem op de schouders met een 'hé, ik was eerst?' Zal ik iets omgooien? Maar ik besluit te gaan. Bij de deur zwaai ik even, maar ik geloof niet dat hij mij ziet.
Omdat ik in een klein dorp woon kom ik hem later die maand ergens tegen. Hij herinnert zich mij nog en uit zijn ontstemming over mijn gedrag. Ik heb mij niet beleefd gedragen. Mijn kant van de zaak komt niet binnen, hij acht mijn visie volstrekt belachelijk.

De therapie met patiënt lijkt, na maanden, eindelijk te gaan lopen, hij komt nu zelfs op tijd. Na 15 minuten praten gaat zijn telefoon. Die wordt uit één van zijn vele zakken gehaald en hij staat de beller uitvoerig te woord. Het blijkt zijn vriendin en het gesprek van zijn kant bevat vooral woorden als 'liefie', 'schatje', 'poppie' en veel gesmak, die voor kusjes moeten doorgaan. Ik moet maar even wachten, begrijp ik. Als ik hem na het gesprek voorleg dat dit niet handig is kijkt hij mij verbijsterd aan: zijn telefoon ging, dat snap ik toch zeker wel?

Weer iets later heb ik een verlengingszitting, ergens in den lande. Door het gerechtsgebouw heen hangen instructies die aangeven dat mobiele telefoons uitgezet moeten worden, tijdens een zitting. Maar wie vele jaren door die gebouwen heenloopt ziet dat soort bordjes niet meer.
De zitting verloopt wat stroef en de Rechtbank is, om mij onbekende redenen, al geïrriteerd als plotseling de vijfde van Beethoven losbarst. De advocaat verschiet van kleur en duikt in zijn rolkoffer om telefonisch Beethoven te smoren. De voorzitter is zichtbaar ontstemd en wacht ongeduldig tot de jengeltoon van de telefoon stopt. Hij haalt juist adem om tot een scherpe terechtwijzing te komen als mijn telefoon overgaat.

Ik had u eigenlijk willen vertellen dat ik een beter mens ben dan u. Misschien denkt iedereen dat wel, diep van binnen: ik zie het beter dan jullie, ik ben de enige die wel weet hoe het moet, luister toch eens naar mij.
Maar het lukt me niet. Ik blijk telkens toch weer heel menselijk te zijn. En dat stelt me, gek genoeg, iedere keer weer gerust. Want beter zijn, dat is onmenselijk.


vrijdag 28 februari 2014

Sokken

Als hij later een auto heeft mag zijn vrouw daar niet in rijden. Een auto gaat zich naar een chauffeur 'zetten' legt hij uit, vandaar.
Nu heeft hij geen vrouw - tenminste, niet meer, daarom zit hij bij ons. En ook geen auto. Maar in zijn opmerking schemert iets door van hoe hij tot zijn delict is gekomen. Maar nu eerst legt hij mij uit hoe auto's zich zetten. Die schijnen door te hebben wie chauffeert en reageren daarop. En als een auto eenmaal is gezet verdraagt deze geen andere berijder meer. Ik wist dat niet en hij is verbaasd over mijn onkunde.
Hij heeft wel meer opvattingen die mij verbazen, vooral over het man-vrouw verschil. Dat komt nogal precies, bij hem. Ik vermoed dat zijn opvattingen hierover zich ook 'gezet' hebben.
Maar eerst ben ik aan de beurt. Omdat het erg warm is vandaag heb ik geen sokken aan. Dat is niet zichtbaar als ik sta of loop, maar nu zit ik en heeft hij het gezien. Grote afkeuring valt mij ten deel - dit kan echt niet. Nu tref ik regelmatig patiënten die even mijn kraagje rechttrekken en kort voor een presentatie heeft de beleidsmedewerkster recent nog mijn neushaar geknipt, dus het ontbreekt mij wel eens aan het juiste gevoel voor dit soort dingen - en ook over die sokken had ik niet echt nagedacht.
Zelf is hij gekleed is een ernstig verlopen veel te wijde korte broek, een te kort t-shirt waar tamelijk veel buik onder uit steekt en een soort van Zweedse klompen. En hij heeft sokken aan, uiteraard. Hij legt me uit dat 'zonder sokken' echt niet kan, bij een man. Het grenst, maar nu geef ik het even in mijn eigen woorden weer, aan het obscene.
Nu zijn mij al veel kwalificaties ten deel gevallen door patiënten, in de vele jaren dat ik hier rondloop, maar deze had ik nog niet. Ik bestudeer nog op welke plaats ik deze ga zetten, in mijn geheime c.v.
Maar ergens herken ik het wel. Ik woon zelf in een dorp dat zich 's zomers mag verheugen in veel toeristen. Mensen uit de randstad, zeggen ze bij ons, die hier komen kamperen. En die lopen met z'n allen bij ons door de 'stad'. De vrouwen op hun zomerst, met te krappe jurkjes aan, de kinderen op hun jengelst en de mannen sjokken daar achteraan, alsof ze er niet bij horen. De mannen zijn ook zomers gekleed, op een manier die nog wel eens, eh, verrast zullen we maar zeggen, maar altijd met sokken. Hoe kort ook de broek, hoe open ook de schoen, hoe heet ook het weer: sokken!
Er is onderzoek naar gedaan: in welke volgorde kleden mensen zich uit, bij het slapen-gaan of douchen. Dat hebben ze mensen gevraagd en dat is nog best lastig - weet u nu precies in welke volgorde u zich ontkleedt? De mensen die het gevraagd zijn wel, en het schijnt dat bij mannen de onderbroek als laatste gaat, maar deze wint het maar net van de sokken. Wij mannen hebben iets met sokken, blijkt. Bij vrouwen trouwens won de bh, de onderbroek gaat eerst en dan pas de bh.
Misschien geeft dat weer waar wij ons het kwetsbaarst voelen, dat kledingstuk valt als laatste. Maar dat van die sokken krijg ik toch niet goed begrepen, waarom zijn mannen nu juist daar zo gevoelig. Iets met Achilles misschien? Zijn mannenvoeten zo afstotend, misschien zo onwelriekend, dat we ons er diep voor schamen? Vinden wij mannen het toch ook obsceen?
Dus daar loop ik sindsdien over te denken. Waarom de damesonderbroek, qua ontkledingsschaamte, dezelfde positie inneemt als mannensokken. Ik zie het niet. Het heeft zich nog niet gezet, bij me. Maar mocht u een idee hebben .....

vrijdag 21 februari 2014

Spijt

De rechter wil het vaak weten, of het hem ook spijt. Daar wordt waarde aan gehecht. Gesuggereerd wordt wel dat als de dader spijt betuigt dat kan schelen in de strafmaat. De rechter is er gevoelig voor, dat zo iemand inziet dat het niet kan wat hij heeft gedaan, en het zelfs voelt. Dat gevoel is dan die spijt.

Ik denk dat de rechter zich vergist.

Spijt is een wonderlijk fenomeen. Het is een soort feedback-mechanisme waarmee we ons eigen handelen, en de gevolgen ervan, evalueren. Mocht dat leiden tot een gevoel van spijt dan is de persoon het er over eens dat hij het niet goed gedaan heeft.
Spijt moet je leren. Wij leren het onze kinderen. Als uw kind iets Heel Ergs heeft gedaan moet u als opvoeder aan de slag. Duidelijk moet worden dat dit niet mag en kan, en dat de opvoeder er erg mee zit. Het kind dient dus spijt te betuigen - want spijt wordt betuigd, die twee woorden zitten aan elkaar vast en maken het tot een plechtige vertoning.
Het kind komt dan bij de opvoeder en betuigt de woorden "het spijt mij heel erg", liefst vergezeld door de woorden "ik zal het nooit meer doen". Een slim kind produceert er tranen bij, en bibbert wat - opvoeders zijn erg gevoelig voor tranen en beschouwen tranen én woorden samen als de spijtbetuiging. Opvoeding geslaagd! - en de trotse opvoeder rondt het geheel af met de formule "zand er over", en dan hebben we het er niet meer over. Want zo hoort dat, bij spijt.
Dat laatste zegt de rechter gelukkig niet, 'zand er over', en wij ook niet. Want het lastige is, wij kunnen niet zo veel met spijt.
Patiënten zeggen het wel, dat het ze spijt. Als opvoeder neig ik dan naar de 'zand er over' clausule, want dat hoort bij spijtbetuigingen. Maar dat doen we niet, nog sterker, we graven de daad juist uit tot deze geheel bloot ligt en wij - patiënt en behandelaar - het geheel tot in detail kunnen bekijken.

Dus dat het patiënt spijt is niet interessant. Om wel om twee redenen.
Om te beginnen is spijt vaak de afsluiting van het gerezen conflict. Wie spijt betuigt wordt vergeven, zand er over, en de verhouding wordt weer genormaliseerd. Daar is spijt ook voor bedoeld, om te zorgen dat u weer verder kunt met de anderen, dat u geaccepteerd blijft en niet wordt verstoten. Maar wij willen niet afsluiten, we willen juist beginnen, we staan op het punt het conflict - het delict - tot op het bot te ontleden. Daar komt nog bij: spijt is altijd achteraf. Het is te makkelijk om iemand voor het leven te traumatiseren - als er nog leven is - en dan alleen maar spijt te hebben. Spijt moet worden omgezet in leren hoe het wel moet, want anders is het lege spijt. Wij willen, als het ware, naar spijt-vooraf. En juist daaraan ontbrak het, en dat leert ons veel over de kwaliteit van de spijt-achteraf. Want die spijt achteraf bestaat uit woorden; de geneigdheid de zaak middels behandeling aan te pakken is, voor patiënt, minder vaak een vorm van spijtbetuiging.
Maar belangrijker misschien, vooral voor rechters, is het tweede punt. Want het spijt patiënt veelal wel, en ook oprecht. De vraag is alleen wat hem dan precies spijt. En dat pakt wel eens anders uit dan de rechter - en ik, en u - had bedoeld. Want het spijt patiënt vaak dat hij opgepakt is, zijn vrouw, werk en/of huis kwijt is, de gevangenis in moest en tbs kreeg. Daar heeft hij oprecht spijt van. Geen woord over het slachtoffer, geen woord over de verwanten, vrienden, kennissen van het slachtoffer, geen woord over het aangerichte leed.
Spijt kan dus ego-centrisch zijn. Dat weten kinderen al, die hebben vaak spijt dat hun opvoeder boos is, of ontdaan - en dáár bieden ze dan hun spijtbetuiging voor aan, niet voor datgene wat ze fout hebben gedaan. Wees er dus maar wat voorzichtig mee, met die spijt, en leer ze liever hoe ze het de volgende keer wel goed kunnen doen. Want daar heb je meer aan.

zaterdag 15 februari 2014

Speech 2

Enkele fragmenten uit een toespraak zoals ik die mocht houden op 30 mei 2013 voor een gezelschap van collegae, reclasseringswerkers, verzekeringsdeskundigen en ambtenaren van het Ministerie van Justitie, bijeengekomen in Nieuwersluis.

“Tbs is bedoeld als een tijdelijke maatregel: het wordt opgelegd door de Rechtbank en het wordt beëindigd door de Rechtbank.
Ik zeg dit maar even omdat wij dit nogal eens moeten uitleggen, aan gemeenten, aan burgemeesters, aan hulpverlenende instanties en zelfs aan ervaren rechercheurs van de politie: allemaal mensen die denken dat Tbs een definitieve aangelegenheid is. Niet zelden wordt ons gevraagd hoe het mogelijk is dat een Tbs-gestelde met verlof kan: kennelijk zijn veel mensen van mening dat een Tbs-er zijn leven slijt in opsluiting en nooit meer vrij komt.
Maar ze komen wel vrij.
In het ideale geval zijn ze dan genezen van de aandrang tot het plegen van delicten. Want dat is de opdracht van de Tbs: zorgen dat onze patiënten geen delicten meer plegen. Dat is echter niet hetzelfde als pathologie-vrij leven: in het ideale geval is iemand pathologie-vrij én pleegt geen delicten meer. Maar de regel is dat er sprake is van meer of minder restpathologie waarbij de delictgevaarlijkheid afdoende gereduceerd is.
….
We zitten op dit moment juist in een tijdsgewricht waarin we maar moeilijk kunnen accepteren dat er mensen zijn die het niet redden in onze samenleving. We proberen mensen zelf verantwoordelijk te maken voor hun functioneren – we rekken ook de grenzen op waaraan je moet voldoen om hulp te krijgen. Wij hebben al hoogleraren en rechters horen zeggen dat we niet langer iedereen kunnen helpen en dat er mensen zullen gaan uitvallen. Die uitval is, zo zult u begrijpen, altijd naar beneden en daar hebben u en ik niets geen last van, zo heb ik begrepen. Op het moment dat we wel last van ze hebben brengen we ze voor de rechter, dan is het probleem ook opgelost.
Dat deze oplossing aanzienlijk duurder is dan ‘gewoon voor deze mensen te zorgen’ schijnt niet een relevant argument te zijn, zo is mij verteld.

De gevoeligheid voor ontsporing is toegenomen. De maatschappij verandert en wat in het ene tijdsgewricht niet zo zwaar wordt opgevat wordt 30 jaar later als buitengewoon ernstig gezien. Dat zien wij aan onze patiënt die in 1995 Tbs krijgt opgelegd wegens pedofiele delicten. Die delicten pleegde hij in 1971 ook, maar toen kwam hij er niet voor voor de rechter. Pas in 1978 kwam hij voor de rechter maar die stuurde hem toen naar huis met een ‘niet meer doen’. In 1985 kwam hij weer voor de rechter en kreeg toen 3 maanden gevangensstraf; in 1991 kreeg hij opnieuw 3 maanden gevangenisstraf. En in 1995 dus Tbs.
In de 70-er jaren waren pedofiele mensen welkom bij de NVSH. Daar zaten ze op zolder te vergaderen over hun pedofiele geneigdheid en over de vraag hoe ze het beste kinderen konden benaderen. Dat is nu ondenkbaar: wanneer wij nu een instantie benaderen om vervolgsteun is niet zelden de eerste vraag: “het is toch geen pedofiel?”. Die verdragen we niet meer: de realiteit van 2013 is dat ik een dubbelvoudig moordenaar makkelijker kwijtraak dan een pedofiel. De realiteit is zelfs dat iedereen een pedofiel weigert – waardoor de pedofiel, aan het einde van zijn Tbs, opnieuw alleen komt te staan. Juist de pedofiel, die het meest een steun- en controlesysteem nodig heeft, krijgt deze het slechtst. U kent vast het verhaal wel van de Eindhovense pedofiel, iemand die een beetje van hier naar daar geschopt wordt omdat niemand hem wil hebben. Na drie overplaatsingen zijn alle hulpverlenende instanties hem wel uit het oog verloren en staat hij er alleen voor – een situatie die ik graag had willen voorkomen.

Kenmerk van onze patiënten is dat ze zich niet zelfstandig redden in de maatschappij – kenmerk van de huidige maatschappij is dat de vereisten om voor hulp in aanmerking te komen zo hoog liggen dat zelfs onze tbs-patiënten er niet aan voldoen.
Ik moet dan denken aan Simon Carmiggelt, de schrijver die, om onze regeldrift eens onder de loep te nemen uitriep: “Om in dit land pinda’s te mogen verkopen is een professoraat in de oliën een minimum”. Om in dit land hulp en steun te krijgen is het niet voldoende jezelf niet te kunnen redden en ernstige delicten te plegen – delicten die nu juist voorkomen kunnen worden als de patiënt de juiste hulp en steun kreeg.”

Men was het met mij eens, en daarna ging iedereen weer naar huis.

zaterdag 8 februari 2014

Planeet

Hij komt van een andere planeet. Onze wereld is hem onbekend, hij heeft geen benul van hoe mensen hier leven.
Op zijn wereld gebruikt iedereen cocaïne en alcohol, wordt gelogen en gestolen, en heb je altijd een mes bij je. Het is geen fijne wereld, maar dat weet hij niet - het is de enige wereld die hij kent.
Even leefde hij op onze wereld, maar dat bleek toch niet zijn thuis. Op de terugweg van verlof kwam hij iemand tegen van zijn eigen wereld, hij herkende haar direkt als planeetgenote. Natuurlijk spraken ze elkaar aan en natuurlijk gebruikte zij, in zijn aanwezigheid, alcohol. Hij niet, zegt hij. En zij vertrok om al na enkele seconden opgevolgd te worden door een andere wereldgenoot. Die sprak niet maar had wel een mes. Zonder woorden stak hij hem in zijn buik en rukte zijn gouden ketting af. Een halve minuut later was zij weer terug.
Op onze planeet bellen we 1-1-2, in zijn wereld gaan ze samen cocaïne kopen. Hij verpatst er zijn gouden ring voor. Ze gebruiken samen, op straat, en drinken er veel alcohol bij. Na een uur valt hij om en belt zij nu toch 1-1-2 - en hij belt zijn vriendin, maar die slaapt dan al.
In het ziekenhuis blijkt de wond zo groot en diep dat de ingewanden eruit liggen.

Na tien dagen ziekenhuis komt hij weer bij ons. De hand op de buik, want het doet wel zeer. Maar opgewekt, ook. Want ach, zoiets kan gebeuren. Dat weten wij want hij is eerder neergestoken, nota bene op precies dezelfde plek. Maar dat is al tien jaar terug en hij lijkt dat een heel redelijk gemiddelde te vinden, om de tien jaar.
Hij beschouwt de zaken niet. Op onze vraag of er mogelijk een verband is tussen de vertrekkende en nadien terugkerende vrouw en de man met het mes haalt hij zijn schouders op. Het is niet relevant. Misschien, zegt hij welwillend, heeft zij hem gebeld. Daarmee is de zaak voor hem afgedaan: hij weet het niet. Hij zegt het onbewogen: zo gaan die dingen. Dat ze, met zijn ingewanden op zijn knieën, op zijn kosten cocaïne hebben gebruikt: ja, zo gaat dat. Hij blijft er onbewogen onder.
Hij heeft nogal wat drugsschulden, op zijn planeet. Misschien is hij daarom neergestoken, denken wij. Maar ach, dat is voor hem niet relevant. "Ik ben niet bang"', zegt hij. Dat zou hij beter wel kunnen zijn maar angst is onbekend op zijn planeet. Hij zou er morgen zo weer heen gaan, onbekommerd, want z'n goud is immers op, nu.
Liefst nog zou hij vandaag nog gaan. Naar zijn wereld. Want een andere kent hij niet. En wat kan hem nou voor bijzonders overkomen ....

vrijdag 31 januari 2014

Vroeger

Vroeger was alles beter. Wij kunnen dat weten want bij ons op zolder liggen de dossiers vanaf 1920. En in één oogopslag is duidelijk: toen was het beter. Want de dossiers hebben de omvang van een mapje, zo een die onder de arm geslagen kan worden. Hedendaagse dossiers zijn vaak niet te tillen door één mens; spottend zeggen wij wel eens ‘dat zijn dossier meer weegt dan patiënt zelf’.
Het lezen van die dossiers is dan ook een genoegen. De TBR bestond in die tijd nog echt uit verpleging, samengevat in de drie B’s: bad, brood en bed. Die drie B’s waren voor nagenoeg alle patiënten een enorme verbetering vergeleken met de deplorabele toestand waarin ze voor hun TBR leefden. Toegevoegd zou kunnen worden de W van werk, want dat was wel ongeveer de essentie van de behandeling, vroeger. Binnen ons bedrijf moesten aardappels worden gerooid, en bietjes, en uien – eigenlijk waren we vooral een grote boerderij, waar stevig aangepoot moest worden. En een ieder die op zijn benen kon staan werd geacht te werken.
Dossiervoering vond wekelijks plaats. Dat wil zeggen, iedere week werden twee zinnen aan het dossier toegevoegd, veelal van de vorm “patiënt heeft weer fiks aangepoot in de tuin”, gevolgd door zin twee: “Overigens is het wel een malle man”. Veel meer treffen we in de regel niet aan. Behandeling bestond ook niet echt in die tijd – wel beschikte de kliniek over een psychiater die toen nog gewoon zenuwarts heette en die zich met witte jas en stethoscoop door het bedrijf spoedde. Zijn naam werd uitgesproken in hoofdletters en het was zeker niet vanzelfsprekend dat hij met patiënten sprak. Je moest, denk ik, wel heel mal zijn voordat je naar de dokter mocht.
De dossiers zijn keurig genummerd en beginnen dan ook bij 1. In de loop van de veertiger jaren wordt nummer 1000 gehaald – er is fiks aangepoot in de tuin, vroeger. Slechts één nummer ontbreekt. Dat is die van de dichter Gerrit Achterberg. Hij schoot in december 1937 zijn hospita dood en verwondde haar dochter –dat leverde hem een TBR op. Hij heeft niet zijn hele TBR bij ons doorgebracht, geschat wordt dat hij omstreeks 1946/47 bij ons kwam. Zijn TBR werd in 1955 pas opgeheven – misschien was hij niet zo goed in aardappels rooien. Eind 60-er en in de 70-er jaren toonden veel literatuurvorsers en biografen grote interesse in zijn dossier. Dit irriteerde de toenmalig geneesheer-directeur zo dat hij opdracht gaf het dossier te vernietigen. Of het daadwerkelijk vernietigd is weten wij niet – het dossier staat in ieder geval niet meer op onze zolder.
Een andere hoek van de zolder leert ons iets meer over de behandelmethoden van toen. Daar ligt een imposante hoeveelheid inmiddels verroeste tangen en ander ondefinieerbaar ijzerwerk. Niet altijd is duidelijk welke functie een tang had – werd er schedel-gelicht, misschien? Wel herkenbaar zijn de tangen bedoeld voor castratie. Tot in de 50-er jaren werd dat gezien als een efficiënte behandelstrategie voor seksueel delinquenten. Midden jaren ’50 stopte men er mee omdat het meer en meer werd gezien als inhumaan en, met het beschikbaar komen van verbeterde medicatie, als overbodig. Wel werden er in Nederland, overigens bij hoge uitzondering, tot in de 60-er jaren homoseksuelen gecastreerd.
In de 60-er jaren werden de drie B’s vervangen door de drie R-en: rust, reinheid en regelmaat. Dat klinkt al iets meer naar behandeling, en ook naar iets meer begrip voor de patiënt; het klinkt ook verpletterend saai. Ergens rond 1990 zijn de drie R-en vervangen door de drie W’s: wonen, werk en wijf. De literatuur suggereerde dat zelfs de gehardste psychopaat onder invloed van de drie W’s verzacht. De laatste tien jaar horen we er niets meer over, van de drie W’s, het verzachten viel wat tegen. We zijn dus op zoek naar een nieuwe letter. Maar de tijdgeest werkt niet mee; onder invloed van de bezuinigingen en een toenemende hardheid voor uitvallers keren we misschien wel terug naar de drie B's. En dunnere dossiers, misschien. Want dat was vroeger beter.

maandag 27 januari 2014

Brand (1)

De modale brandstichter is roodharig, heeft dikke brillenglazen en loopt mank.

Dit is niet mijn wijsheid, het is de bevinding van prof.dr. F. Beyaert. En hij kan het weten want hij was hoogleraar forensische psychiatrie én bijna 20 jaar geneesheer-directeur van het Pieter Baan Centrum. Dit PBC is het justitieel observatiecentrum van het rijk, waar middels onderzoek bepaald wordt of verdachten toerekeningsvatbaar zijn.

En hij heeft wel gelijk.
Brandstichting is een ernstig, maar ook merkwaardig delict. De brandstichter heeft niet zozeer een slachtoffer voor ogen, daar gaat het hem niet om. De brand wordt gesticht in een oud-papiercontainer, of betreft een rieten boerderij of een stuk hei - zaken die allemaal vast wel een eigenaar hebben, maar het is niet het doel van de brandstichter die te treffen. Meestal heeft de brandstichter geen idee wie hij met zijn daad benadeeld.
Zijn delictsoort noemen wij een 'hands-off delict': er is geen fysieke aanwezigheid van het slachtoffer benodigd. Waar onze overige daders 'oog-in-oog' met hun slachtoffer hebben verkeerd, heeft de brandstichter geen idee wie zijn slachtoffer is.
Het slachtoffer is voor de brandstichter anoniem, en gek genoeg is dat nu juist ook een kenmerk van de brandstichter zelf: hij is zelf anoniem. Het contact met brandstichters verloopt vaak wat wonderlijk, het is moeilijk ze te leren kennen, het is alsof het ze aan persoonlijkheid ontbreekt. Ze komen dan 'leeg' over, als zou men vergeten zijn er een mens in te stoppen, met eigen karakteristieken, bijzonderheden, uitingsvormen en emoties. Hun handelen is vaak wat mechanisch, gemaakt, robot-achtig: het handelen klopt wel, maar het leven ontbreekt, het oogt gekunsteld.
Daar hadden ze zelf ook al last van. Ze worden al jong waargenomen als klungelig, sociaal onhandig; ze missen de aansluiting bij leeftijdsgenoten en staan, ook in gezelschap, apart. Ze proberen het wel, ze gaan naar de kroeg of de disco, maar staan daar dan de hele avond alleen. Ze willen graag een vriendin, maar hebben geen idee hoe een meisje aan te spreken - spreekt een meisje hen aan dan vervallen ze tot een armetierig gemompel, blozen, weten zich geen raad.

Vuur is fascinerend, vuur is vernietigend, vuur is groots. En daar gaat het ze om. Eindelijk hebben ze iets groots verricht, eindelijk ziet iedereen waartoe hij in staat is - anoniem weliswaar, maar toch: heb ik gedaan, zie eens hoe spectaculair ik ben. Veel brandstichters willen de lovende opmerkingen over hun daad graag horen en mengen zich onder de toeschouwers - om te kijken naar hun levenswerk, en om te luisteren naar de bewonderende opmerkingen van het publiek.
Dat weet de politie ook, en daarom maakt de politie foto's van het toegestroomde publiek. En omdat een brandstichter vaak maar een beperkte reisafstand kan overbruggen - ze verplaatsen zich opmerkelijk vaak per fiets - kan de politie zich vaak beperken tot de foto's van brandstichtingen die op fietsafstand van elkaar liggen.
Het verhoor van brandstichters is trouwens een vak apart, en het behandelen van deze mensen ook. Maar daarover later meer.

vrijdag 17 januari 2014

Leed

“Hee, Opperhoofd”. Het klinkt altijd enthousiast, zijn begroeting. Hij meent kennelijk dat ik hier de leiding heb – en omdat ik vind dat het inderdaad zo had gemoeten spreek ik hem niet tegen. Na zijn begroeting volgt vaak Het Probleem. Zijn probleem nu is dat zijn geld op is waardoor hij geen shag meer kan kopen.
Er zijn mensen die dat wel goed vinden en denken dat hij dan maar niet moet roken. Maar dat zijn domme, nare en nodeloos harde mensen, harteloos ook. Hij rookt wel, en ook ik mag graag een sigaretje, dus ik begrijp dat hier sprake is van een urgent geval. Ik mag weer een voorschot voor hem regelen.
Maar eerst wil ik weten waarom zijn geld op is. Dat leidt, altijd, tot een lang en warrig verhaal. Het komt er op neer dat hij gisteren voor een collega van het werk een mobiele telefoon heeft gekocht. Want hij heeft een groot hart, en leed verdraagt hij niet – dit was ‘een zielig vrouwtje’, en niemand bekommerde zich om haar.
Zo is hij. Hij komt voortdurend zielige mensen tegen die zijn zorg nodig hebben. Een enkele maal is hij zelfs in tranen over het leed dat op zijn pad komt. En dan gaat hij die mensen helpen. Dit ‘zielige vrouwtje’ heeft overigens gewoon een salaris, en hij niet want dat kan nog niet. Hij krijgt, volgens de ‘zak- en kleedgeldregeling’ zo’n € 250,00 per maand. Dat is niet veel, maar daar redt hij mensen mee. Want leed verdraagt hij niet en hij heeft een groot hart.
Daarnaast verliest hij, zo om de maand, wel een keer z’n portemonnee. Dat is uiteraard niet zijn schuld, maar dan heeft hij niets meer: geen geld, geen bankpasje en geen identiteitskaart. Dan gaan we naar de bank om weer een nieuw bankpasje te vragen, en naar de gemeente voor weer een identiteitsbewijs. Hij zou er een voorraadje van moeten hebben, denken wij, maar daar voorziet de bank niet in en de gemeente al helemaal niet.
Want hij moet naar de zelfde gemeente als ik, en het balie-personeel daar moet de cursus klantvriendelijkheid nog doen. Opdat ik begrijp dat ze mij een grote gunst verlenen kijk ik altijd naar een zuur en afwijzend gezicht. Ook ik moest tot drie keer toe opnieuw pasfoto’s laten maken want er mankeerde iets aan. De vierde keer was het goed, maar toen trof ik ook een andere zure mevrouw. Zelfs met een elektronenmicroscoop is geen verschil te ontdekken tussen de goedgekeurde en de afgekeurde foto’s, maar zo’n mevrouw beslist. Dus het idee dat ik gelijk maar vast tien rijbewijzen bestel, voor het geval dat, jaagt me angst aan. Misschien dat zo’n mevrouw mij dan, uit zurigheid, helemaal verwijdert uit de gemeentelijke administratie waardoor ik als statenloos burger buitensta, met een vuist vol pasfoto’s – dus dat durf ik niet.
Aan het eind van de middag heeft hij zijn € 20,00 voorschot. Dat is een heel werk want er moeten formulieren ingevuld, kopieën gemaakt en handtekeningen verzameld. Zijn € 20,00 kost, schat ik in, aan papier en personele kosten zeker het tienvoudige. Maar nu gaat hij shag kopen, voor de zekerheid twee pakjes.
Daarvan heeft hij er, voordat de avond om is, één weggegeven, schat ik zo in, want hij komt veel leed tegen.

zaterdag 11 januari 2014

Pilletje


Het is al weer even geleden dat mijn zoon met zijn vinger tussen de deur kwam. Zoiets doet pijn, en een dergelijke schending van de lichamelijke integriteit is niet te dragen voor een net-5-jarige. Er was geen ontkomen aan, er moest een kinderparacetamolletje in. Met een groot vertrouwen in de werking van het medicijn, zoals alleen 5-jarigen dit kunnen hebben – en verrassend veel volwassenen ook, trouwens – ging hij hierna tevreden zijns weegs, om datgene te doen wat 5-jarigen plegen te doen.
Toen ik hem een uurtje later weer trof vroeg ik hoe het ging, met zijn vinger. Enigszins verrast stak hij de vinger omhoog, hij was het voorval al weer vergeten, denk ik, en meldde dat de pijn weg was. Hij keek enige tijd nadenkend naar de vinger en kwam toen, met gefronste wenkbrauwen, tot de Grote Vraag: “papa, hoe weet zo’n pilletje waar hij zijn moet?”
Dat is een goede vraag. Dat is zelfs een heel goede vraag: hoe weet zo’n pilletje nou waar hij de nood moet lenigen.
Nu weet niet iedere papa het antwoord op die vraag maar ik heb, dankzij jarenlange studie, concentratie, volharding, hard werken en een periode waarin ik mij veel heb moeten ontzeggen wel het antwoord. Dus heb ik het hem uitgelegd.

Zo’n pilletje landt, eenmaal doorgeslikt, onder in de buik. Het pilletje weet dat zich een Noodsituatie voordoet, dat rampen dreigen, en moet weten waar hij het gevecht moet aangaan. Daarvoor dient hij kontakt op te nemen met de burgemeester van Lichaam, want die weet dat. De burgemeester woont, samen met de wethouders, de commissaris van politie en de generaal in het hoofd. Het pilletje reist dus van buik naar hoofd – omdat het een Noodsituatie is gaan alle stoplichten voor hem op groen, alle treinen moeten stoppen en vliegtuigen breken hun landing af. De burgers van Lichaam, die inmiddels weten dat hij er is, staan hem op straat toe te juichen – veel mensen buigen, een enkeling huilt: daar is pilletje! Eenmaal bij de burgemeester aangekomen treft hij hen allen in ontredderde toestand aan: de commissaris zit van de ellende met diarree op het toilet, de generaal huilt, de burgemeester bibbert. Maar de redding is nabij, pilletje is nergens bang voor.
Pilletje krijgt te horen dat het veelkoppig monster Pijn in de wijsvinger zit. Hij lacht hier om – de ellendeling, in de wijsvinger! De generaal biedt aan het leger met pilletje mee te sturen – zelf kan hij helaas niet mee vanwege verplichtingen elders – en de commissaris wil alle politiemannen meesturen maar pilletje lacht ook daar om – dit doet hij zelf!
Pilletje reist nu naar wijsvinger. De straten onderweg staan nog voller met burgers. Nog harder juichen zij hem toe – moeders bieden hem hun dochter aan, mannen buigen diep voor de held en barsten in tranen uit als ze hem zien. Eenmaal in wijsvinger aangekomen krijgt hij te horen dat het veelkoppig monster Pijn zich heeft verstopt, want het monster is wel gemeen maar niet dapper. Pilletje haalt zijn wapens uit zijn pillendoos (nu gevolgd door een eindeloze opsomming van het exacte wapenarsenaal, want dat willen 5-jarigen weten) en gaat op zoek naar het ellendige monster. Hij vindt hem uiteindelijk verstopt achter een spiertje – en het gevecht is kort maar hevig, want Pijn heeft geen schijn van kans tegen pilletje. Pilletje hakt hem al zijn koppen af en stopt deze in zijn pillendoosje, om straks aan de burgemeester te laten zien. Met nog slechts één kop smeekt Pijn om genade maar dan kent hij pilletje niet: één hak (bij de opsomming van het wapenarsenaal niet vergeten: een bijl, anders moet het opnieuw) en het laatste hoofd verdwijnt in het pillendoosje. De terugweg is, als de 5-jarige nog luistert, uiteraard één feest. Nog meer burgers op straat, slingers, het regent bloemen, ontklede vrouwen, orgiën – nee, laat dat maar weg - en men trakteert zich op patat met kroketten – dit voedsel wordt het hoogst gewaardeerd door 5-jarigen, dus laat culinaire uitstapjes vooral achterwege.
Uiteraard trouwt pilletje aan het eind met de mooie dochter van de burgemeester en krijgen zij samen veel kleine pilletjes. De vele koppen van het monster Pijn worden, om toekomstige monsters te ontmoedigen, feestelijk opgehangen aan de voorgevel van het gemeentehuis.
Desgewenst kunt u toevoegen dat pilletje op zijn 67e met pensioen gaat en dat hij dus nog 62 jaar vooruit kan, met dit pilletje –want dat stelt gerust.

Zo werken pilletjes namelijk. En als u denkt dat het anders is zit u er naast. Als vader van een 5-jarige dien je namelijk alles te weten – datzelfde jaar nog zal ik mijn positie als ‘man die alles weet’ verliezen aan juf, daar win je niet van, als vader – dus het kan nog net.
En trouwens, het is ook gewoon waar. Zo werken pilletjes.

zaterdag 4 januari 2014

Speech (1)


Soms, heel soms, mag ik iemand toespreken. In dit geval Piet, die zijn registratie tot GZ-psycholoog heeft behaald. Hieronder een fragment uit de toespraak.

"Het leuke van supervisie geven is dat je zo totaal verschillende supervisanten tegen komt. De meeste supervisanten zijn jong en nog beginnend maar een enkele keer krijg je het genoegen iemand als supervisant te krijgen die al wat langer meeloopt. Piet bijvoorbeeld is al gedragstherapeut, en ook EMDR-therapeut.
Zoiets verrijkt de supervisie, dat kan ik u vertellen. Het voordeel van Piet is dat je interessante en lange wandelingen met hem kunt maken – niet dat we de supervisiekamer ooit verlaten hebben, maar je komt nog eens ergens. Zo kreeg ik van Piet een boek aangeraden met de opgewekte titel “the spirit molecule”, de begeesterde molecuul, zal ik maar zeggen. Dat ik mij weinig bevoegd acht op dat terrein hoef ik hier niet uit te leggen. De hoofdstukken gaan over psychedelische drugs, over dood en doodgaan, over bijna-doodervaringen, over werelden die u en ik niet kunnen zien – maar het boek maakt dit goed door veel tekeningetjes te laten zien van moleculen – minstens één daarvan is die begeesterde molecuul, vermoed ik. De ondertitel van het boek luidt, ietwat provocerend: “Het revolutionaire onderzoek van een dokter naar de biologie van bijna-doodervaringen en mystieke ervaringen”. De dokter schrijft gemakshalve vanuit het ‘ik-perspectief’ en is het hele boek druk doende mensen net niet dood te laten gaan
Als psycholoog word ik altijd erg zenuwachtig van dit soort boeken maar Piet lijkt ze met het grootste gemak te verslinden.
Iets beter verging het mij met een andere interesse van Piet, de interesse in dromen. Piet is lid van de vereniging voor studie van dromen en hoewel een gematigd gedragstherapeut als ik mijn cliënten nooit vraag naar hun dromen kennen wij voorgangers die er hele boeken aan gewijd hebben. Ik heb van Piet geleerd dat er nog steeds een hoekje binnen de psychologie is die zich met dromen bezighoudt. Ook computerprogrammatuur wijst Piet niet af – via games en role playing games wist hij ook de interesse van onze patiënten te wekken; een onzer patiënten verstopte zich in de wereld van de games omdat de echte wereld hem weinig te bieden had en in deze games wist deze patiënt zichzelf een boeiende machtspositie toe te wijzen."

Ondanks deze woorden heeft Piet toch zijn diploma gekregen. Alsnog gefeliciteerd!