Google Analytics

vrijdag 7 maart 2014

Telefoon

Omdat ik iets voor mijn computer moet hebben waarvan ik niet weet hoe het heet, en alleen maar weet wat het kan, luistert de verkoper geduldig naar mij. Hij doet zijn best en we lijken er wel uit te komen. Dan gaat zijn telefoon. Hij neemt direkt op en wendt zich van mij af. Omdat ik zo snel niet meer ben maak ik mijn zin nog af, met steeds minder volume. Hij wuift naar me: ik moet even stil zijn.
Dat val ik ook, stil. Het is een geanimeerd gesprek en hij lijkt mij vergeten. Even weet ik niet wat te doen. Tik ik hem op de schouders met een 'hé, ik was eerst?' Zal ik iets omgooien? Maar ik besluit te gaan. Bij de deur zwaai ik even, maar ik geloof niet dat hij mij ziet.
Omdat ik in een klein dorp woon kom ik hem later die maand ergens tegen. Hij herinnert zich mij nog en uit zijn ontstemming over mijn gedrag. Ik heb mij niet beleefd gedragen. Mijn kant van de zaak komt niet binnen, hij acht mijn visie volstrekt belachelijk.

De therapie met patiënt lijkt, na maanden, eindelijk te gaan lopen, hij komt nu zelfs op tijd. Na 15 minuten praten gaat zijn telefoon. Die wordt uit één van zijn vele zakken gehaald en hij staat de beller uitvoerig te woord. Het blijkt zijn vriendin en het gesprek van zijn kant bevat vooral woorden als 'liefie', 'schatje', 'poppie' en veel gesmak, die voor kusjes moeten doorgaan. Ik moet maar even wachten, begrijp ik. Als ik hem na het gesprek voorleg dat dit niet handig is kijkt hij mij verbijsterd aan: zijn telefoon ging, dat snap ik toch zeker wel?

Weer iets later heb ik een verlengingszitting, ergens in den lande. Door het gerechtsgebouw heen hangen instructies die aangeven dat mobiele telefoons uitgezet moeten worden, tijdens een zitting. Maar wie vele jaren door die gebouwen heenloopt ziet dat soort bordjes niet meer.
De zitting verloopt wat stroef en de Rechtbank is, om mij onbekende redenen, al geïrriteerd als plotseling de vijfde van Beethoven losbarst. De advocaat verschiet van kleur en duikt in zijn rolkoffer om telefonisch Beethoven te smoren. De voorzitter is zichtbaar ontstemd en wacht ongeduldig tot de jengeltoon van de telefoon stopt. Hij haalt juist adem om tot een scherpe terechtwijzing te komen als mijn telefoon overgaat.

Ik had u eigenlijk willen vertellen dat ik een beter mens ben dan u. Misschien denkt iedereen dat wel, diep van binnen: ik zie het beter dan jullie, ik ben de enige die wel weet hoe het moet, luister toch eens naar mij.
Maar het lukt me niet. Ik blijk telkens toch weer heel menselijk te zijn. En dat stelt me, gek genoeg, iedere keer weer gerust. Want beter zijn, dat is onmenselijk.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten