Google Analytics

vrijdag 28 februari 2014

Sokken

Als hij later een auto heeft mag zijn vrouw daar niet in rijden. Een auto gaat zich naar een chauffeur 'zetten' legt hij uit, vandaar.
Nu heeft hij geen vrouw - tenminste, niet meer, daarom zit hij bij ons. En ook geen auto. Maar in zijn opmerking schemert iets door van hoe hij tot zijn delict is gekomen. Maar nu eerst legt hij mij uit hoe auto's zich zetten. Die schijnen door te hebben wie chauffeert en reageren daarop. En als een auto eenmaal is gezet verdraagt deze geen andere berijder meer. Ik wist dat niet en hij is verbaasd over mijn onkunde.
Hij heeft wel meer opvattingen die mij verbazen, vooral over het man-vrouw verschil. Dat komt nogal precies, bij hem. Ik vermoed dat zijn opvattingen hierover zich ook 'gezet' hebben.
Maar eerst ben ik aan de beurt. Omdat het erg warm is vandaag heb ik geen sokken aan. Dat is niet zichtbaar als ik sta of loop, maar nu zit ik en heeft hij het gezien. Grote afkeuring valt mij ten deel - dit kan echt niet. Nu tref ik regelmatig patiënten die even mijn kraagje rechttrekken en kort voor een presentatie heeft de beleidsmedewerkster recent nog mijn neushaar geknipt, dus het ontbreekt mij wel eens aan het juiste gevoel voor dit soort dingen - en ook over die sokken had ik niet echt nagedacht.
Zelf is hij gekleed is een ernstig verlopen veel te wijde korte broek, een te kort t-shirt waar tamelijk veel buik onder uit steekt en een soort van Zweedse klompen. En hij heeft sokken aan, uiteraard. Hij legt me uit dat 'zonder sokken' echt niet kan, bij een man. Het grenst, maar nu geef ik het even in mijn eigen woorden weer, aan het obscene.
Nu zijn mij al veel kwalificaties ten deel gevallen door patiënten, in de vele jaren dat ik hier rondloop, maar deze had ik nog niet. Ik bestudeer nog op welke plaats ik deze ga zetten, in mijn geheime c.v.
Maar ergens herken ik het wel. Ik woon zelf in een dorp dat zich 's zomers mag verheugen in veel toeristen. Mensen uit de randstad, zeggen ze bij ons, die hier komen kamperen. En die lopen met z'n allen bij ons door de 'stad'. De vrouwen op hun zomerst, met te krappe jurkjes aan, de kinderen op hun jengelst en de mannen sjokken daar achteraan, alsof ze er niet bij horen. De mannen zijn ook zomers gekleed, op een manier die nog wel eens, eh, verrast zullen we maar zeggen, maar altijd met sokken. Hoe kort ook de broek, hoe open ook de schoen, hoe heet ook het weer: sokken!
Er is onderzoek naar gedaan: in welke volgorde kleden mensen zich uit, bij het slapen-gaan of douchen. Dat hebben ze mensen gevraagd en dat is nog best lastig - weet u nu precies in welke volgorde u zich ontkleedt? De mensen die het gevraagd zijn wel, en het schijnt dat bij mannen de onderbroek als laatste gaat, maar deze wint het maar net van de sokken. Wij mannen hebben iets met sokken, blijkt. Bij vrouwen trouwens won de bh, de onderbroek gaat eerst en dan pas de bh.
Misschien geeft dat weer waar wij ons het kwetsbaarst voelen, dat kledingstuk valt als laatste. Maar dat van die sokken krijg ik toch niet goed begrepen, waarom zijn mannen nu juist daar zo gevoelig. Iets met Achilles misschien? Zijn mannenvoeten zo afstotend, misschien zo onwelriekend, dat we ons er diep voor schamen? Vinden wij mannen het toch ook obsceen?
Dus daar loop ik sindsdien over te denken. Waarom de damesonderbroek, qua ontkledingsschaamte, dezelfde positie inneemt als mannensokken. Ik zie het niet. Het heeft zich nog niet gezet, bij me. Maar mocht u een idee hebben .....

vrijdag 21 februari 2014

Spijt

De rechter wil het vaak weten, of het hem ook spijt. Daar wordt waarde aan gehecht. Gesuggereerd wordt wel dat als de dader spijt betuigt dat kan schelen in de strafmaat. De rechter is er gevoelig voor, dat zo iemand inziet dat het niet kan wat hij heeft gedaan, en het zelfs voelt. Dat gevoel is dan die spijt.

Ik denk dat de rechter zich vergist.

Spijt is een wonderlijk fenomeen. Het is een soort feedback-mechanisme waarmee we ons eigen handelen, en de gevolgen ervan, evalueren. Mocht dat leiden tot een gevoel van spijt dan is de persoon het er over eens dat hij het niet goed gedaan heeft.
Spijt moet je leren. Wij leren het onze kinderen. Als uw kind iets Heel Ergs heeft gedaan moet u als opvoeder aan de slag. Duidelijk moet worden dat dit niet mag en kan, en dat de opvoeder er erg mee zit. Het kind dient dus spijt te betuigen - want spijt wordt betuigd, die twee woorden zitten aan elkaar vast en maken het tot een plechtige vertoning.
Het kind komt dan bij de opvoeder en betuigt de woorden "het spijt mij heel erg", liefst vergezeld door de woorden "ik zal het nooit meer doen". Een slim kind produceert er tranen bij, en bibbert wat - opvoeders zijn erg gevoelig voor tranen en beschouwen tranen én woorden samen als de spijtbetuiging. Opvoeding geslaagd! - en de trotse opvoeder rondt het geheel af met de formule "zand er over", en dan hebben we het er niet meer over. Want zo hoort dat, bij spijt.
Dat laatste zegt de rechter gelukkig niet, 'zand er over', en wij ook niet. Want het lastige is, wij kunnen niet zo veel met spijt.
Patiënten zeggen het wel, dat het ze spijt. Als opvoeder neig ik dan naar de 'zand er over' clausule, want dat hoort bij spijtbetuigingen. Maar dat doen we niet, nog sterker, we graven de daad juist uit tot deze geheel bloot ligt en wij - patiënt en behandelaar - het geheel tot in detail kunnen bekijken.

Dus dat het patiënt spijt is niet interessant. Om wel om twee redenen.
Om te beginnen is spijt vaak de afsluiting van het gerezen conflict. Wie spijt betuigt wordt vergeven, zand er over, en de verhouding wordt weer genormaliseerd. Daar is spijt ook voor bedoeld, om te zorgen dat u weer verder kunt met de anderen, dat u geaccepteerd blijft en niet wordt verstoten. Maar wij willen niet afsluiten, we willen juist beginnen, we staan op het punt het conflict - het delict - tot op het bot te ontleden. Daar komt nog bij: spijt is altijd achteraf. Het is te makkelijk om iemand voor het leven te traumatiseren - als er nog leven is - en dan alleen maar spijt te hebben. Spijt moet worden omgezet in leren hoe het wel moet, want anders is het lege spijt. Wij willen, als het ware, naar spijt-vooraf. En juist daaraan ontbrak het, en dat leert ons veel over de kwaliteit van de spijt-achteraf. Want die spijt achteraf bestaat uit woorden; de geneigdheid de zaak middels behandeling aan te pakken is, voor patiënt, minder vaak een vorm van spijtbetuiging.
Maar belangrijker misschien, vooral voor rechters, is het tweede punt. Want het spijt patiënt veelal wel, en ook oprecht. De vraag is alleen wat hem dan precies spijt. En dat pakt wel eens anders uit dan de rechter - en ik, en u - had bedoeld. Want het spijt patiënt vaak dat hij opgepakt is, zijn vrouw, werk en/of huis kwijt is, de gevangenis in moest en tbs kreeg. Daar heeft hij oprecht spijt van. Geen woord over het slachtoffer, geen woord over de verwanten, vrienden, kennissen van het slachtoffer, geen woord over het aangerichte leed.
Spijt kan dus ego-centrisch zijn. Dat weten kinderen al, die hebben vaak spijt dat hun opvoeder boos is, of ontdaan - en dáár bieden ze dan hun spijtbetuiging voor aan, niet voor datgene wat ze fout hebben gedaan. Wees er dus maar wat voorzichtig mee, met die spijt, en leer ze liever hoe ze het de volgende keer wel goed kunnen doen. Want daar heb je meer aan.

zaterdag 15 februari 2014

Speech 2

Enkele fragmenten uit een toespraak zoals ik die mocht houden op 30 mei 2013 voor een gezelschap van collegae, reclasseringswerkers, verzekeringsdeskundigen en ambtenaren van het Ministerie van Justitie, bijeengekomen in Nieuwersluis.

“Tbs is bedoeld als een tijdelijke maatregel: het wordt opgelegd door de Rechtbank en het wordt beëindigd door de Rechtbank.
Ik zeg dit maar even omdat wij dit nogal eens moeten uitleggen, aan gemeenten, aan burgemeesters, aan hulpverlenende instanties en zelfs aan ervaren rechercheurs van de politie: allemaal mensen die denken dat Tbs een definitieve aangelegenheid is. Niet zelden wordt ons gevraagd hoe het mogelijk is dat een Tbs-gestelde met verlof kan: kennelijk zijn veel mensen van mening dat een Tbs-er zijn leven slijt in opsluiting en nooit meer vrij komt.
Maar ze komen wel vrij.
In het ideale geval zijn ze dan genezen van de aandrang tot het plegen van delicten. Want dat is de opdracht van de Tbs: zorgen dat onze patiënten geen delicten meer plegen. Dat is echter niet hetzelfde als pathologie-vrij leven: in het ideale geval is iemand pathologie-vrij én pleegt geen delicten meer. Maar de regel is dat er sprake is van meer of minder restpathologie waarbij de delictgevaarlijkheid afdoende gereduceerd is.
….
We zitten op dit moment juist in een tijdsgewricht waarin we maar moeilijk kunnen accepteren dat er mensen zijn die het niet redden in onze samenleving. We proberen mensen zelf verantwoordelijk te maken voor hun functioneren – we rekken ook de grenzen op waaraan je moet voldoen om hulp te krijgen. Wij hebben al hoogleraren en rechters horen zeggen dat we niet langer iedereen kunnen helpen en dat er mensen zullen gaan uitvallen. Die uitval is, zo zult u begrijpen, altijd naar beneden en daar hebben u en ik niets geen last van, zo heb ik begrepen. Op het moment dat we wel last van ze hebben brengen we ze voor de rechter, dan is het probleem ook opgelost.
Dat deze oplossing aanzienlijk duurder is dan ‘gewoon voor deze mensen te zorgen’ schijnt niet een relevant argument te zijn, zo is mij verteld.

De gevoeligheid voor ontsporing is toegenomen. De maatschappij verandert en wat in het ene tijdsgewricht niet zo zwaar wordt opgevat wordt 30 jaar later als buitengewoon ernstig gezien. Dat zien wij aan onze patiënt die in 1995 Tbs krijgt opgelegd wegens pedofiele delicten. Die delicten pleegde hij in 1971 ook, maar toen kwam hij er niet voor voor de rechter. Pas in 1978 kwam hij voor de rechter maar die stuurde hem toen naar huis met een ‘niet meer doen’. In 1985 kwam hij weer voor de rechter en kreeg toen 3 maanden gevangensstraf; in 1991 kreeg hij opnieuw 3 maanden gevangenisstraf. En in 1995 dus Tbs.
In de 70-er jaren waren pedofiele mensen welkom bij de NVSH. Daar zaten ze op zolder te vergaderen over hun pedofiele geneigdheid en over de vraag hoe ze het beste kinderen konden benaderen. Dat is nu ondenkbaar: wanneer wij nu een instantie benaderen om vervolgsteun is niet zelden de eerste vraag: “het is toch geen pedofiel?”. Die verdragen we niet meer: de realiteit van 2013 is dat ik een dubbelvoudig moordenaar makkelijker kwijtraak dan een pedofiel. De realiteit is zelfs dat iedereen een pedofiel weigert – waardoor de pedofiel, aan het einde van zijn Tbs, opnieuw alleen komt te staan. Juist de pedofiel, die het meest een steun- en controlesysteem nodig heeft, krijgt deze het slechtst. U kent vast het verhaal wel van de Eindhovense pedofiel, iemand die een beetje van hier naar daar geschopt wordt omdat niemand hem wil hebben. Na drie overplaatsingen zijn alle hulpverlenende instanties hem wel uit het oog verloren en staat hij er alleen voor – een situatie die ik graag had willen voorkomen.

Kenmerk van onze patiënten is dat ze zich niet zelfstandig redden in de maatschappij – kenmerk van de huidige maatschappij is dat de vereisten om voor hulp in aanmerking te komen zo hoog liggen dat zelfs onze tbs-patiënten er niet aan voldoen.
Ik moet dan denken aan Simon Carmiggelt, de schrijver die, om onze regeldrift eens onder de loep te nemen uitriep: “Om in dit land pinda’s te mogen verkopen is een professoraat in de oliën een minimum”. Om in dit land hulp en steun te krijgen is het niet voldoende jezelf niet te kunnen redden en ernstige delicten te plegen – delicten die nu juist voorkomen kunnen worden als de patiënt de juiste hulp en steun kreeg.”

Men was het met mij eens, en daarna ging iedereen weer naar huis.

zaterdag 8 februari 2014

Planeet

Hij komt van een andere planeet. Onze wereld is hem onbekend, hij heeft geen benul van hoe mensen hier leven.
Op zijn wereld gebruikt iedereen cocaïne en alcohol, wordt gelogen en gestolen, en heb je altijd een mes bij je. Het is geen fijne wereld, maar dat weet hij niet - het is de enige wereld die hij kent.
Even leefde hij op onze wereld, maar dat bleek toch niet zijn thuis. Op de terugweg van verlof kwam hij iemand tegen van zijn eigen wereld, hij herkende haar direkt als planeetgenote. Natuurlijk spraken ze elkaar aan en natuurlijk gebruikte zij, in zijn aanwezigheid, alcohol. Hij niet, zegt hij. En zij vertrok om al na enkele seconden opgevolgd te worden door een andere wereldgenoot. Die sprak niet maar had wel een mes. Zonder woorden stak hij hem in zijn buik en rukte zijn gouden ketting af. Een halve minuut later was zij weer terug.
Op onze planeet bellen we 1-1-2, in zijn wereld gaan ze samen cocaïne kopen. Hij verpatst er zijn gouden ring voor. Ze gebruiken samen, op straat, en drinken er veel alcohol bij. Na een uur valt hij om en belt zij nu toch 1-1-2 - en hij belt zijn vriendin, maar die slaapt dan al.
In het ziekenhuis blijkt de wond zo groot en diep dat de ingewanden eruit liggen.

Na tien dagen ziekenhuis komt hij weer bij ons. De hand op de buik, want het doet wel zeer. Maar opgewekt, ook. Want ach, zoiets kan gebeuren. Dat weten wij want hij is eerder neergestoken, nota bene op precies dezelfde plek. Maar dat is al tien jaar terug en hij lijkt dat een heel redelijk gemiddelde te vinden, om de tien jaar.
Hij beschouwt de zaken niet. Op onze vraag of er mogelijk een verband is tussen de vertrekkende en nadien terugkerende vrouw en de man met het mes haalt hij zijn schouders op. Het is niet relevant. Misschien, zegt hij welwillend, heeft zij hem gebeld. Daarmee is de zaak voor hem afgedaan: hij weet het niet. Hij zegt het onbewogen: zo gaan die dingen. Dat ze, met zijn ingewanden op zijn knieën, op zijn kosten cocaïne hebben gebruikt: ja, zo gaat dat. Hij blijft er onbewogen onder.
Hij heeft nogal wat drugsschulden, op zijn planeet. Misschien is hij daarom neergestoken, denken wij. Maar ach, dat is voor hem niet relevant. "Ik ben niet bang"', zegt hij. Dat zou hij beter wel kunnen zijn maar angst is onbekend op zijn planeet. Hij zou er morgen zo weer heen gaan, onbekommerd, want z'n goud is immers op, nu.
Liefst nog zou hij vandaag nog gaan. Naar zijn wereld. Want een andere kent hij niet. En wat kan hem nou voor bijzonders overkomen ....