Google Analytics

vrijdag 31 januari 2014

Vroeger

Vroeger was alles beter. Wij kunnen dat weten want bij ons op zolder liggen de dossiers vanaf 1920. En in één oogopslag is duidelijk: toen was het beter. Want de dossiers hebben de omvang van een mapje, zo een die onder de arm geslagen kan worden. Hedendaagse dossiers zijn vaak niet te tillen door één mens; spottend zeggen wij wel eens ‘dat zijn dossier meer weegt dan patiënt zelf’.
Het lezen van die dossiers is dan ook een genoegen. De TBR bestond in die tijd nog echt uit verpleging, samengevat in de drie B’s: bad, brood en bed. Die drie B’s waren voor nagenoeg alle patiënten een enorme verbetering vergeleken met de deplorabele toestand waarin ze voor hun TBR leefden. Toegevoegd zou kunnen worden de W van werk, want dat was wel ongeveer de essentie van de behandeling, vroeger. Binnen ons bedrijf moesten aardappels worden gerooid, en bietjes, en uien – eigenlijk waren we vooral een grote boerderij, waar stevig aangepoot moest worden. En een ieder die op zijn benen kon staan werd geacht te werken.
Dossiervoering vond wekelijks plaats. Dat wil zeggen, iedere week werden twee zinnen aan het dossier toegevoegd, veelal van de vorm “patiënt heeft weer fiks aangepoot in de tuin”, gevolgd door zin twee: “Overigens is het wel een malle man”. Veel meer treffen we in de regel niet aan. Behandeling bestond ook niet echt in die tijd – wel beschikte de kliniek over een psychiater die toen nog gewoon zenuwarts heette en die zich met witte jas en stethoscoop door het bedrijf spoedde. Zijn naam werd uitgesproken in hoofdletters en het was zeker niet vanzelfsprekend dat hij met patiënten sprak. Je moest, denk ik, wel heel mal zijn voordat je naar de dokter mocht.
De dossiers zijn keurig genummerd en beginnen dan ook bij 1. In de loop van de veertiger jaren wordt nummer 1000 gehaald – er is fiks aangepoot in de tuin, vroeger. Slechts één nummer ontbreekt. Dat is die van de dichter Gerrit Achterberg. Hij schoot in december 1937 zijn hospita dood en verwondde haar dochter –dat leverde hem een TBR op. Hij heeft niet zijn hele TBR bij ons doorgebracht, geschat wordt dat hij omstreeks 1946/47 bij ons kwam. Zijn TBR werd in 1955 pas opgeheven – misschien was hij niet zo goed in aardappels rooien. Eind 60-er en in de 70-er jaren toonden veel literatuurvorsers en biografen grote interesse in zijn dossier. Dit irriteerde de toenmalig geneesheer-directeur zo dat hij opdracht gaf het dossier te vernietigen. Of het daadwerkelijk vernietigd is weten wij niet – het dossier staat in ieder geval niet meer op onze zolder.
Een andere hoek van de zolder leert ons iets meer over de behandelmethoden van toen. Daar ligt een imposante hoeveelheid inmiddels verroeste tangen en ander ondefinieerbaar ijzerwerk. Niet altijd is duidelijk welke functie een tang had – werd er schedel-gelicht, misschien? Wel herkenbaar zijn de tangen bedoeld voor castratie. Tot in de 50-er jaren werd dat gezien als een efficiënte behandelstrategie voor seksueel delinquenten. Midden jaren ’50 stopte men er mee omdat het meer en meer werd gezien als inhumaan en, met het beschikbaar komen van verbeterde medicatie, als overbodig. Wel werden er in Nederland, overigens bij hoge uitzondering, tot in de 60-er jaren homoseksuelen gecastreerd.
In de 60-er jaren werden de drie B’s vervangen door de drie R-en: rust, reinheid en regelmaat. Dat klinkt al iets meer naar behandeling, en ook naar iets meer begrip voor de patiënt; het klinkt ook verpletterend saai. Ergens rond 1990 zijn de drie R-en vervangen door de drie W’s: wonen, werk en wijf. De literatuur suggereerde dat zelfs de gehardste psychopaat onder invloed van de drie W’s verzacht. De laatste tien jaar horen we er niets meer over, van de drie W’s, het verzachten viel wat tegen. We zijn dus op zoek naar een nieuwe letter. Maar de tijdgeest werkt niet mee; onder invloed van de bezuinigingen en een toenemende hardheid voor uitvallers keren we misschien wel terug naar de drie B's. En dunnere dossiers, misschien. Want dat was vroeger beter.

maandag 27 januari 2014

Brand (1)

De modale brandstichter is roodharig, heeft dikke brillenglazen en loopt mank.

Dit is niet mijn wijsheid, het is de bevinding van prof.dr. F. Beyaert. En hij kan het weten want hij was hoogleraar forensische psychiatrie én bijna 20 jaar geneesheer-directeur van het Pieter Baan Centrum. Dit PBC is het justitieel observatiecentrum van het rijk, waar middels onderzoek bepaald wordt of verdachten toerekeningsvatbaar zijn.

En hij heeft wel gelijk.
Brandstichting is een ernstig, maar ook merkwaardig delict. De brandstichter heeft niet zozeer een slachtoffer voor ogen, daar gaat het hem niet om. De brand wordt gesticht in een oud-papiercontainer, of betreft een rieten boerderij of een stuk hei - zaken die allemaal vast wel een eigenaar hebben, maar het is niet het doel van de brandstichter die te treffen. Meestal heeft de brandstichter geen idee wie hij met zijn daad benadeeld.
Zijn delictsoort noemen wij een 'hands-off delict': er is geen fysieke aanwezigheid van het slachtoffer benodigd. Waar onze overige daders 'oog-in-oog' met hun slachtoffer hebben verkeerd, heeft de brandstichter geen idee wie zijn slachtoffer is.
Het slachtoffer is voor de brandstichter anoniem, en gek genoeg is dat nu juist ook een kenmerk van de brandstichter zelf: hij is zelf anoniem. Het contact met brandstichters verloopt vaak wat wonderlijk, het is moeilijk ze te leren kennen, het is alsof het ze aan persoonlijkheid ontbreekt. Ze komen dan 'leeg' over, als zou men vergeten zijn er een mens in te stoppen, met eigen karakteristieken, bijzonderheden, uitingsvormen en emoties. Hun handelen is vaak wat mechanisch, gemaakt, robot-achtig: het handelen klopt wel, maar het leven ontbreekt, het oogt gekunsteld.
Daar hadden ze zelf ook al last van. Ze worden al jong waargenomen als klungelig, sociaal onhandig; ze missen de aansluiting bij leeftijdsgenoten en staan, ook in gezelschap, apart. Ze proberen het wel, ze gaan naar de kroeg of de disco, maar staan daar dan de hele avond alleen. Ze willen graag een vriendin, maar hebben geen idee hoe een meisje aan te spreken - spreekt een meisje hen aan dan vervallen ze tot een armetierig gemompel, blozen, weten zich geen raad.

Vuur is fascinerend, vuur is vernietigend, vuur is groots. En daar gaat het ze om. Eindelijk hebben ze iets groots verricht, eindelijk ziet iedereen waartoe hij in staat is - anoniem weliswaar, maar toch: heb ik gedaan, zie eens hoe spectaculair ik ben. Veel brandstichters willen de lovende opmerkingen over hun daad graag horen en mengen zich onder de toeschouwers - om te kijken naar hun levenswerk, en om te luisteren naar de bewonderende opmerkingen van het publiek.
Dat weet de politie ook, en daarom maakt de politie foto's van het toegestroomde publiek. En omdat een brandstichter vaak maar een beperkte reisafstand kan overbruggen - ze verplaatsen zich opmerkelijk vaak per fiets - kan de politie zich vaak beperken tot de foto's van brandstichtingen die op fietsafstand van elkaar liggen.
Het verhoor van brandstichters is trouwens een vak apart, en het behandelen van deze mensen ook. Maar daarover later meer.

vrijdag 17 januari 2014

Leed

“Hee, Opperhoofd”. Het klinkt altijd enthousiast, zijn begroeting. Hij meent kennelijk dat ik hier de leiding heb – en omdat ik vind dat het inderdaad zo had gemoeten spreek ik hem niet tegen. Na zijn begroeting volgt vaak Het Probleem. Zijn probleem nu is dat zijn geld op is waardoor hij geen shag meer kan kopen.
Er zijn mensen die dat wel goed vinden en denken dat hij dan maar niet moet roken. Maar dat zijn domme, nare en nodeloos harde mensen, harteloos ook. Hij rookt wel, en ook ik mag graag een sigaretje, dus ik begrijp dat hier sprake is van een urgent geval. Ik mag weer een voorschot voor hem regelen.
Maar eerst wil ik weten waarom zijn geld op is. Dat leidt, altijd, tot een lang en warrig verhaal. Het komt er op neer dat hij gisteren voor een collega van het werk een mobiele telefoon heeft gekocht. Want hij heeft een groot hart, en leed verdraagt hij niet – dit was ‘een zielig vrouwtje’, en niemand bekommerde zich om haar.
Zo is hij. Hij komt voortdurend zielige mensen tegen die zijn zorg nodig hebben. Een enkele maal is hij zelfs in tranen over het leed dat op zijn pad komt. En dan gaat hij die mensen helpen. Dit ‘zielige vrouwtje’ heeft overigens gewoon een salaris, en hij niet want dat kan nog niet. Hij krijgt, volgens de ‘zak- en kleedgeldregeling’ zo’n € 250,00 per maand. Dat is niet veel, maar daar redt hij mensen mee. Want leed verdraagt hij niet en hij heeft een groot hart.
Daarnaast verliest hij, zo om de maand, wel een keer z’n portemonnee. Dat is uiteraard niet zijn schuld, maar dan heeft hij niets meer: geen geld, geen bankpasje en geen identiteitskaart. Dan gaan we naar de bank om weer een nieuw bankpasje te vragen, en naar de gemeente voor weer een identiteitsbewijs. Hij zou er een voorraadje van moeten hebben, denken wij, maar daar voorziet de bank niet in en de gemeente al helemaal niet.
Want hij moet naar de zelfde gemeente als ik, en het balie-personeel daar moet de cursus klantvriendelijkheid nog doen. Opdat ik begrijp dat ze mij een grote gunst verlenen kijk ik altijd naar een zuur en afwijzend gezicht. Ook ik moest tot drie keer toe opnieuw pasfoto’s laten maken want er mankeerde iets aan. De vierde keer was het goed, maar toen trof ik ook een andere zure mevrouw. Zelfs met een elektronenmicroscoop is geen verschil te ontdekken tussen de goedgekeurde en de afgekeurde foto’s, maar zo’n mevrouw beslist. Dus het idee dat ik gelijk maar vast tien rijbewijzen bestel, voor het geval dat, jaagt me angst aan. Misschien dat zo’n mevrouw mij dan, uit zurigheid, helemaal verwijdert uit de gemeentelijke administratie waardoor ik als statenloos burger buitensta, met een vuist vol pasfoto’s – dus dat durf ik niet.
Aan het eind van de middag heeft hij zijn € 20,00 voorschot. Dat is een heel werk want er moeten formulieren ingevuld, kopieën gemaakt en handtekeningen verzameld. Zijn € 20,00 kost, schat ik in, aan papier en personele kosten zeker het tienvoudige. Maar nu gaat hij shag kopen, voor de zekerheid twee pakjes.
Daarvan heeft hij er, voordat de avond om is, één weggegeven, schat ik zo in, want hij komt veel leed tegen.

zaterdag 11 januari 2014

Pilletje


Het is al weer even geleden dat mijn zoon met zijn vinger tussen de deur kwam. Zoiets doet pijn, en een dergelijke schending van de lichamelijke integriteit is niet te dragen voor een net-5-jarige. Er was geen ontkomen aan, er moest een kinderparacetamolletje in. Met een groot vertrouwen in de werking van het medicijn, zoals alleen 5-jarigen dit kunnen hebben – en verrassend veel volwassenen ook, trouwens – ging hij hierna tevreden zijns weegs, om datgene te doen wat 5-jarigen plegen te doen.
Toen ik hem een uurtje later weer trof vroeg ik hoe het ging, met zijn vinger. Enigszins verrast stak hij de vinger omhoog, hij was het voorval al weer vergeten, denk ik, en meldde dat de pijn weg was. Hij keek enige tijd nadenkend naar de vinger en kwam toen, met gefronste wenkbrauwen, tot de Grote Vraag: “papa, hoe weet zo’n pilletje waar hij zijn moet?”
Dat is een goede vraag. Dat is zelfs een heel goede vraag: hoe weet zo’n pilletje nou waar hij de nood moet lenigen.
Nu weet niet iedere papa het antwoord op die vraag maar ik heb, dankzij jarenlange studie, concentratie, volharding, hard werken en een periode waarin ik mij veel heb moeten ontzeggen wel het antwoord. Dus heb ik het hem uitgelegd.

Zo’n pilletje landt, eenmaal doorgeslikt, onder in de buik. Het pilletje weet dat zich een Noodsituatie voordoet, dat rampen dreigen, en moet weten waar hij het gevecht moet aangaan. Daarvoor dient hij kontakt op te nemen met de burgemeester van Lichaam, want die weet dat. De burgemeester woont, samen met de wethouders, de commissaris van politie en de generaal in het hoofd. Het pilletje reist dus van buik naar hoofd – omdat het een Noodsituatie is gaan alle stoplichten voor hem op groen, alle treinen moeten stoppen en vliegtuigen breken hun landing af. De burgers van Lichaam, die inmiddels weten dat hij er is, staan hem op straat toe te juichen – veel mensen buigen, een enkeling huilt: daar is pilletje! Eenmaal bij de burgemeester aangekomen treft hij hen allen in ontredderde toestand aan: de commissaris zit van de ellende met diarree op het toilet, de generaal huilt, de burgemeester bibbert. Maar de redding is nabij, pilletje is nergens bang voor.
Pilletje krijgt te horen dat het veelkoppig monster Pijn in de wijsvinger zit. Hij lacht hier om – de ellendeling, in de wijsvinger! De generaal biedt aan het leger met pilletje mee te sturen – zelf kan hij helaas niet mee vanwege verplichtingen elders – en de commissaris wil alle politiemannen meesturen maar pilletje lacht ook daar om – dit doet hij zelf!
Pilletje reist nu naar wijsvinger. De straten onderweg staan nog voller met burgers. Nog harder juichen zij hem toe – moeders bieden hem hun dochter aan, mannen buigen diep voor de held en barsten in tranen uit als ze hem zien. Eenmaal in wijsvinger aangekomen krijgt hij te horen dat het veelkoppig monster Pijn zich heeft verstopt, want het monster is wel gemeen maar niet dapper. Pilletje haalt zijn wapens uit zijn pillendoos (nu gevolgd door een eindeloze opsomming van het exacte wapenarsenaal, want dat willen 5-jarigen weten) en gaat op zoek naar het ellendige monster. Hij vindt hem uiteindelijk verstopt achter een spiertje – en het gevecht is kort maar hevig, want Pijn heeft geen schijn van kans tegen pilletje. Pilletje hakt hem al zijn koppen af en stopt deze in zijn pillendoosje, om straks aan de burgemeester te laten zien. Met nog slechts één kop smeekt Pijn om genade maar dan kent hij pilletje niet: één hak (bij de opsomming van het wapenarsenaal niet vergeten: een bijl, anders moet het opnieuw) en het laatste hoofd verdwijnt in het pillendoosje. De terugweg is, als de 5-jarige nog luistert, uiteraard één feest. Nog meer burgers op straat, slingers, het regent bloemen, ontklede vrouwen, orgiën – nee, laat dat maar weg - en men trakteert zich op patat met kroketten – dit voedsel wordt het hoogst gewaardeerd door 5-jarigen, dus laat culinaire uitstapjes vooral achterwege.
Uiteraard trouwt pilletje aan het eind met de mooie dochter van de burgemeester en krijgen zij samen veel kleine pilletjes. De vele koppen van het monster Pijn worden, om toekomstige monsters te ontmoedigen, feestelijk opgehangen aan de voorgevel van het gemeentehuis.
Desgewenst kunt u toevoegen dat pilletje op zijn 67e met pensioen gaat en dat hij dus nog 62 jaar vooruit kan, met dit pilletje –want dat stelt gerust.

Zo werken pilletjes namelijk. En als u denkt dat het anders is zit u er naast. Als vader van een 5-jarige dien je namelijk alles te weten – datzelfde jaar nog zal ik mijn positie als ‘man die alles weet’ verliezen aan juf, daar win je niet van, als vader – dus het kan nog net.
En trouwens, het is ook gewoon waar. Zo werken pilletjes.

zaterdag 4 januari 2014

Speech (1)


Soms, heel soms, mag ik iemand toespreken. In dit geval Piet, die zijn registratie tot GZ-psycholoog heeft behaald. Hieronder een fragment uit de toespraak.

"Het leuke van supervisie geven is dat je zo totaal verschillende supervisanten tegen komt. De meeste supervisanten zijn jong en nog beginnend maar een enkele keer krijg je het genoegen iemand als supervisant te krijgen die al wat langer meeloopt. Piet bijvoorbeeld is al gedragstherapeut, en ook EMDR-therapeut.
Zoiets verrijkt de supervisie, dat kan ik u vertellen. Het voordeel van Piet is dat je interessante en lange wandelingen met hem kunt maken – niet dat we de supervisiekamer ooit verlaten hebben, maar je komt nog eens ergens. Zo kreeg ik van Piet een boek aangeraden met de opgewekte titel “the spirit molecule”, de begeesterde molecuul, zal ik maar zeggen. Dat ik mij weinig bevoegd acht op dat terrein hoef ik hier niet uit te leggen. De hoofdstukken gaan over psychedelische drugs, over dood en doodgaan, over bijna-doodervaringen, over werelden die u en ik niet kunnen zien – maar het boek maakt dit goed door veel tekeningetjes te laten zien van moleculen – minstens één daarvan is die begeesterde molecuul, vermoed ik. De ondertitel van het boek luidt, ietwat provocerend: “Het revolutionaire onderzoek van een dokter naar de biologie van bijna-doodervaringen en mystieke ervaringen”. De dokter schrijft gemakshalve vanuit het ‘ik-perspectief’ en is het hele boek druk doende mensen net niet dood te laten gaan
Als psycholoog word ik altijd erg zenuwachtig van dit soort boeken maar Piet lijkt ze met het grootste gemak te verslinden.
Iets beter verging het mij met een andere interesse van Piet, de interesse in dromen. Piet is lid van de vereniging voor studie van dromen en hoewel een gematigd gedragstherapeut als ik mijn cliënten nooit vraag naar hun dromen kennen wij voorgangers die er hele boeken aan gewijd hebben. Ik heb van Piet geleerd dat er nog steeds een hoekje binnen de psychologie is die zich met dromen bezighoudt. Ook computerprogrammatuur wijst Piet niet af – via games en role playing games wist hij ook de interesse van onze patiënten te wekken; een onzer patiënten verstopte zich in de wereld van de games omdat de echte wereld hem weinig te bieden had en in deze games wist deze patiënt zichzelf een boeiende machtspositie toe te wijzen."

Ondanks deze woorden heeft Piet toch zijn diploma gekregen. Alsnog gefeliciteerd!