Google Analytics

zaterdag 6 december 2014

Zitting (4)


Alle begin is moeilijk.

De zitting vindt ver weg plaats, bijna vier uur in de trein. Het is pas mijn vierde zitting, dus enige druk ligt er wel op, bij mij. Patiënt heeft zich voorbereid door in driedelig pak te komen, met stropdas, en heeft een zichtbaar prijzige Samsonite-koffer meegenomen. De Rechtbank (en de officier, advocaat, griffier en ik) moet even wachten tot hij een grote hoeveelheid papier gerangschikt heeft op zijn tafel. Het duurt even, maar dan ligt er ook wat. Zeker vier stapels van tussen de tien en dertig centimeter ligt nu uitgestald. Wanneer hij uitgesorteerd lijkt te zijn vraagt de Rechtbank vriendelijk of we kunnen beginnen en zie, hij geeft met een kort hoofdknikje toestemming. Op hun beginvraag, hoe hij vindt dat het gaat, pakt hij uit de meest linkse stapel een uit dertig bladzijden bestaand, tweezijdig handgeschreven document, bijeengehouden met een fraai hechtertje, schraapt zijn keel en zegt dat hij dit gaat uitleggen. Hij begint op bladzijde één met een uitvoerige begroeting van alle aanwezigen en dankt hun vast zeer voor hun aandacht.
De Rechtbank is niet van gisteren en grijpt snel in - ze heeft nog meer te doen deze week en begrijpt dat het voorlezen een kwestie van vele uren gaat worden. Hij mag de vele handbeschreven blaadjes overhandigen aan de Rechtbank, "dan lezen wij die later wel". Verstoord overhandigt patiënt zijn huiswerk aan de bode, die het aan de Rechtbank geeft.
De vervolgvraag van de Rechtbank is of hij bekend is met mij, de getuige-deskundige en tevens zijn hoofdbehandelaar. De vraag lijkt mij wat overbodig, maar heeft wél effect: hij draait traag het hoofd om, kijkt mij enige tijd aan, zucht diep, zeer diep, kijkt de Rechtbank aan en zegt "ja". Het is slechts één woord, dat 'ja', maar er spreekt een dermate diepe vertwijfeling in door dat de Rechtbank het niet kan laten te informeren naar de aard van de relatie, zoals hij en ik die hebben.
Daar wil hij het liever niet over hebben, zegt hij tegen de rechters, dat is een zorgelijk verhaal maar het is niet aan hem om zich daar over te uiten, hier. Nieuwsgieriger kun je een mens niet maken, op deze wijze, en de Rechtbank gaat er eens voor zitten - ze willen het wél weten.
Hij schetst, met zachtmoedige stem, omstandig en met veel uitwijdingen het verhaal van een man die niet zo goed mee kan in de kliniek, waar iedereen wat last van heeft, een brokkenmaker die om die reden de verlengingszittingen ver weg mag doen. Het is een triest verhaal, maar op deze wijze hebben ze het minste last van hem.
Die hem, dat ben ik dus.
De rechters kijken mij nu getroffen aan, de advocaat grinnikt, de officier kijkt verstoord omhoog en ik zie ze denken: dat hebben wij weer. Zo'n rechtbank op het hoekje van Nederland weet heus wel dat ze ver weg liggen, maar déze behandeling hadden ze niet verwacht.
Ik ook niet trouwens. Het ontbreekt mij zelden aan woorden maar hier slaat de paniek toch wat toe. Ik was gekomen met de idee dat we het over patiënt zouden hebben, maar hier sta ík plotseling voor, in een uiterst oncomfortabele positie en zo ruim op achterstand dat mij juist nu niets te binnen wil schieten om mijn gezicht te redden.
Om die reden glimlach ik vriendelijk naar de Rechtbank hetgeen, gezien de omstandigheden, wel het domste is wat je kunt doen. Ze lijken het uit te leggen als een bevestiging van het zojuist gezegde.
Na een stilte die mij iets te lang duurt en waarin allen mij lijken aan te kijken herneemt de Rechtbank zich. Ze hebben meer vragen aan patiënt en omdat hij een man van veel woorden is heb ik even de tijd om de schade op te maken.
Datgene wat hier gebeurde heb ik keurig beschreven in het advies zoals de Rechtbank dat gekregen heeft. Patiënt vernedert, devalueert, krenkt anderen en doet dat op een toon en met een welsprekendheid waardoor de aangesprokene onthand achterblijft. Het is zijn natuur, hij doet het altijd en overal en het maakt het moeilijk om tot een gesprek met hem te komen. Het valt ons niet mee om hem hierin wat bij te schaven, hij kan niet anders. Zo is zijn delict ook tot stand gekomen: zijn slachtoffer pikte de vernederingen niet, protesteerde - en liet daar het leven bij.
Het begin van mijn rehabilitatie begint zich te vormen, in mijn hoofd.
Maar mijn redding komt uit onverwachte hoek.
In de beantwoording van de vragen van de rechters heeft patiënt inmiddels onze gehele kliniek afgebrand - ik ben toch niet de enige die niet deugt. De advocaat vermaakt zich kostelijk met het verhaal van patiënt en zit regelmatig te grinniken. Dat begint de Rechtbank te irriteren, en patiënt ook, hij heeft al twee keer verstoord achterom gekeken, naar zijn advocaat.
Uiteindelijk vraagt de oudste rechter of hij overlegd heeft met zijn advocaat, of het tot een plan is gekomen van hoe verder. Patiënt kijkt achterom naar zijn advocaat, draait zich terug naar de Rechtbank en zegt 'nee'. Na een korte pauze voegt hij toe "niet met hem", waarbij hij achteloos naar zijn advocaat wijst. "Het is een kantoorgenoot", voegt hij toe. Het woord 'kantoorgenoot' wordt uitgesproken als heeft hij het over een insekt. De glimlach van de advocaat is nu lelijk vastgevroren op zijn gelaat en het gegrinnik is gestopt. Het blijkt dat patiënt zich, voor juridische bijstand, had gewend tot een zeer bekend advocaat en had gemeend dat deze ook zelf kwam. Dat blijkt niet het geval, deze stuurde een 'kantoorgenoot' en patiënt legt ons gaarne voor wat zijn opvatting is over deze kantoorgenoot, die hij kort voor de zitting even sprak. De opvatting is niet positief, in het geheel niet. De advocaat ondergaat nu wat mij eerder overkwam.
Ik overweeg te grinniken. Maar ik durf het niet.

Nou ja, de Rechtbank heeft het nu wel door en met behulp van de gevonden passage in het verlengingsadvies wordt het toch nog een draaglijke middag. Het is niet alleen uit te leggen, het is zelfs gedemonstreerd.
Maar ik moet weer terug, met de trein, en het zweet had van nek tot sok bezit genomen van mij, zodat ik de hele weg een ruime zitplaats had. Alle begin is moeilijk, en soms moeilijker dan je denkt.